Na het uitbreken van de Franse revolutie in 1789 hadden de edelen, voor hun leven vrezend, massaal hun heil gezocht in de aangrenzende landen. Later werden ze gevolgd door duizenden landgenoten, voornamelijk refractaire priesters en monniken die geweigerd hadden de constitutionele eed van trouw aan de Franse Republiek af te leggen.
De kerkbezittingen werden genationaliseerd en de Rooms-katholieke godsdienst werd tot staatsgodsdienst omgevormd. Dit betekent dat de priesters voortaan door het volk zouden verkozen worden en als staatsambtenaren zouden behandeld worden. In die hoedanigheid waren ze verplicht trouw te zweren aan de Franse Republiek.
Een derde van de priesters legde (gedwongen) de eed af en zo werden ze aanhangers van de door Rome veroordeelde staatsgodsdienst. Wie weigerde werd als tegenstander van de nieuwe orde (en dus als staatsgevaarlijk en medestander van de gehate adel) aangezien. Bij decreet van de Nationale Vergadering, in september 1792, werden alle niet-beëdigde priesters in openbare functie uit hun ambt ontzet en op straffe van vervolging verplicht het Franse grondgebied te verlaten. Ook gewone burgers (familie van geestelijken) verlieten hun vaderland uit angst voor de heersende terreur tijdens het schrikbewind van 1792 (zoals de septembermoorden op gevangen edelen en priesters). Ook veel jonge kerels verlieten Frankrijk om zich te onttrekken aan de militaire dienstplicht.
Ook in onze contreien werden in die periode heel wat Franse ‘émigré’s’ gesignaleerd. Ze waren grotendeels afkomstig uit Frans-Vlaanderen en Artois. Op bevel van de kasselrijen, in februari 1794, moesten de émigré’s een schriftelijke verklaring afleggen met opgave van hun personalia, de reden van hun vertrek uit Frankrijk en de naam van de persoon bij wie ze een onderkomen hadden gevonden of te werk gesteld waren.
Zo zijn voor de kasselrij Ieper de inventaris van de émigré’s te Zonnebeke en Passendale bewaard gebleven, daterend van februari 1794. Voor Zonnebeke ziet de lijst er zo uit: