De schoolstrijd van 1879–1884 naar aanleiding van de wet Van Humbeek, gestemd door de toenmalige homogeen liberale regering, woedde hevig te Passendale. Deze wet verplichte elk gemeentebestuur een al of niet gemengde gemeenteschool op te richten of in stand te houden, waar neutraal onderwijs zou worden verstrekt. Dit betekende dat in deze scholen het godsdienstonderricht niet op het lesprogramma mocht staan. De precaire situatie te Passendale werd nog aangezwengeld door het bestaan van een groep Stevenisten (gevolg van de Franse periode) die ook geen conventioneel godsdienstonderwijs aanvaardde voor haar kinderen. De Stevenisten hadden lange tijd een eigen school in de Zuidstraat (toen Vuilestraat). Die school was al verscheidene jaren gesloten wegens gebrek aan voldoende Stevenistenkinderen. Die kinderen trokken nu wel naar de gemeenteschool samen met de kinderen wiens ouders een huis huurden aan een liberale eigenaar die met ‘zachte dwang’ zijn huurder(s) verplichtte de kinderen naar de gemeenteschool te sturen. Hoewel de gemeenteschool door de wet veel kinderen verloor aan de in 1879 nieuw opgerichte vrije katholieke school in de Molenstraat (later de Westrozebekestraat waar nu de watertoren staat), kende ze toch een behoorlijk succes. Dit was uiteraard een doorn in het oog van de geestelijke overheid.
In 1884, na de overwinning van de katholieken in de nationale verkiezingen, werd de gehate wet ongedaan gemaakt en keerde ook te Passendale stilaan de schoolvrede terug. Meester Bruno Masschelein, een Zonnebekenaar die woonde op de Broodseinde, was schoolhoofd van de gemeenteschool. Hij slaagde er in de fusie met de vrije katholieke school te realiseren in 1888. De gebouwen van die school werden omgebouwd tot bejaardenhuis “Oud Mannenhuis Sint-Jozef”. Het laatste decennium van de 19e eeuw was een relatief welvarende periode en in alle dorpen steeg het bevolkingsaantal sneller dan ooit tevoren. Als u daarbij in acht neemt dat het onderwijs steeds beter gestructureerd was en de leerplicht van kracht werd, dan is een explosie van het leerlingenaantal en aldus een hoogconjunctuur in het onderwijs begrijpelijk.
In deze euforie groeide in 1902 plots het idee om een nieuwe wijkschool voor jongens en meisjes op te richten op de wijk ’s Graventafel. Pastoor E. H. Gustaaf De Jonckheere kon zuster Colomba van het klooster warm maken voor dit plan. Zuster Colomba, in de wereld Florence Gezelle (jawel… de jongste zus van priester-dichter Guido Gezelle), was sinds eind de jaren ’80, als kloosterlinge van de Zusters van Liefde te Heule, ingeschakeld in het onderwijs in de meisjesschool naast het klooster in de Kapellestraat. Zij schonk de pastoor 2.000 fr. van haar eigen spaarpot om zijn plan te kunnen realiseren. De pastoor zelf trok op bedeltocht. Hij slaagde er in ook 2.000 fr. te verzamelen en hij wilde zelf de aankoop van de grond bekostigen. Ook het appeltje voor de dorst opzij gelegd door de verkoop van de vrije katholiek school (3.600 fr.) in de Westrozebekestraat wilde hij hiervoor ter beschikking stellen. Na lang aandringen van de pastoor was het moederklooster te Heule ook bereid 2.000 fr. te schenken voor de bouwwerken en de meubels voor de twee klassen. Moeder Overste te Heule was moeilijk over de brug te halen omdat zij vreesde voor de (zware) lasten van het beheer van deze nieuwe school. In het archief van het bisdom Brugge zijn nog diverse brieven bewaard van pastoor E. H. De Jonckheere en zuster Philomena, overste van de Zusters van Liefde te Heule, omtrent dit project.
Het schooltje is er niet gekomen. De toenmalige bisschop van Brugge, Mgr. Waffelaert, heeft de zwevende Passendaalse pastoor en kloosterzusters met de voeten terug op de grond gezet en wijselijk geoordeeld dat het onverantwoord was een school te bouwen op die kleine wijk. De ‘levensvatbaarheid’ voor een schooltje was hier veel te riskant.