Nog enkele molens stonden in vroegere tijden onder de Passendaalse hemel. Ze waren al lang verdwenen toen de Eerste Wereldoorlog de doodsteek betekende voor zowat alle molens in de streek. Het zijn:
1. De Nieuwmolen
Deze houten graanwindmolen bestond al voor 1600 (oudste vermelding 1576) op de hoek van de Nieuwmolenstraat en de Zuidstraat, dicht bij de grens met Moorslede. Trouwens tot een eind in de 18e eeuw was de Nieuwmolen verbonden met Sint-Acharius Moorslede door de Helftdreve. Hij stond op cijnsgrond, toebehorend aan de Heer van ’t Hof van Passendale.
Het verhaal is bewaard gebleven van een vreselijk ongeluk op de molen op 8 juli 1664. Toen werd de 15-jarige Wouter Cruyt, zoon van Pieter, tussen de schijfloop en het kamwiel gedraaid. Hij was op slag dood. Men vond hem “ligghende op den zuydcant van den meulewal”. Maerten De Coene was toen de molenaar. Later werd Carel Terriere de pachter-molenaar.
Op 20 maart 1787 verkoopt Anna Legein, weduwe van Pieter Delval de Nieuwmolen aan Anthonis Debie uit Roeselare. Via de Popp-kaart en legger weten we dat Louis D’Affry eigenaar was van de molen in 1834. In 1839 wordt de molen gekocht door August Lecomte uit Wervik en negen jaar later is Franciscus Devogel-Cappelle, een landbouwer uit Staden, de nieuwe eigenaar door aankoop. Op 20 september 1854 wordt de molen opnieuw verkocht. Drukker Joseph Lambin-Vanneste uit Ieper is krachtens de notariële akte opgesteld door notaris Christiaen, vanaf toen de nieuwe eigenaar.
De Nieuwmolen is omver gewaaid tijdens een helse storm op 7 maart 1876, de derde zondag van de vasten. De uitbater toen was een zekere Van Ackere. De molen werd nooit meer heropgericht.
2. De Molenhoekmolen
Deze omvangrijke stenen molen met oliestampkot op de verdieping stond aan het kruispunt Sterrestraat – Molenstraat – Doornkouter en de dreef leidende naar de heerlijkheid ‘Brouckhof’. Aanvankelijk stond op die plaats (op de hoeve Ignace Delva) een ‘rossekot’. Dit was een klein gebouw met vierkant grondvlak en puntdak waar een trekboom uitkwam. Een paard liep ‘in een carrousel’ rond het gebouwtje, de trekboom ronddraaiend, die zo het kroonwiel van het maalmechanisme binnenin in werking stelde. Rossekoten waren weinig productief, zowel qua kwantiteit als kwaliteit. Meestal werden ze slechts gebruikt voor het dierenvoeder en bakmeel op de eigen hoeve. Op 17 juli 1777 kreeg Delva een vergunning om het rossekot om te bouwen tot een echte windolie- en graanmolen.
Zeker vanaf 1834 (kadastrale legger) is de molen eigendom van de familie Decapmaker. De molen ging over van Pieter op zoon Bruno in 1851 en op kleinzoon Karel Decapmaker-Vandenbulcke in 1883. Toen werd de molen alleen nog gebruikt als olieslagerij.
De molen werd gesloopt rond 1900. De kabels waarmee hij werd neergehaald werden vastgemaakt aan de zware eiken in de dreef naar het ‘Brouckhof’.