Op de wijk de Wallemolen stond een houten graanwindmolen (type staakmolen) langs de huidige Wallemolenstraat, dicht bij de grens met Poelkapelle. De periode van oprichting van de molen is ons onbekend maar al zeer vroeg zou een molen kunnen gedraaid hebben op die plaats. Enkele citaten in de middeleeuwse literatuur, nog te vinden in het rijksarchief te Ieper en in de toponiemen van Karel Deflou deel XVI, laten dat vermoeden:
- “Een leengoed ghehouden van den voorseiden hove van Moorslede ligghende on de prochie van Passchendaele oostwaert van den moelne die men heet Wallemoelne…” 1394
- “… binder prochie van Passchendaele zuitoost van der Wallemolen…” 1448
- “…Zuud-west van der Walle Muelne…” 1535
- “…In Langhemarcq gaende van cleershove naer de Wallemeulen …” 1636
- “…In de prochie van Passchendaele suutwest van de Wallemuelne…” 1648
Op 16 april 1769 werd een octrooi verleend aan de molen op Wallemolen, “binnen de prochie van Passchendaele onder d’ heerlickhede van thof te roosebeke”, door Hare Majesteit Keizerin Maria Theresia van Oostenrijk. In het officiële document hieromtrent staat te lezen dat een octrooiaanvraag werd verleend aan molenaar Bernard Vandermeersch voor de ongeveer 80 jaar oude korenwindmolen om er olieslagwerk te mogen in steken (uitbreiding tot een oliemolen). De octrooi-aanvraag was op vijf maand geregeld.
De molen verkeerde toen in bouwvallige toestand en de kosten voor ombouw overschreden 1.200 florijnen. De Wallemolen bestond dus zeker al op het einde van de 17e eeuw als korenwindmolen. In 1769 werd hij oliemolen of ‘stampkot’. Dit was slechts voor een korte periode want door de mogelijkheid van stockeren was de oliewinning een speculatieve aangelegenheid. Velen zijn er steenrijk mee geworden, anderen hebben er ferm hun broek aan gescheurd.
Genoemde Vandermeersch ontving in 1776 ook een octrooi om een olie- en graanwindmolen op te richten in Langemark op zijn grond binnen de heerlijkheid ‘Vynck-ambacht’. Hij moet dus een welstellende man zijn geweest.
Rond 1815 wordt Joannes-Petrus Baelde, molenaar te Passendale, eigenaar van de toen opnieuw korenwindmolen. Na zijn overlijden in mei 1834 gaat de eigendom over op de kinderen Louis (bakker te Passendale), Thérèse en Sofie, alle wonende te Passendale. Op 25 juli 1856 werd de korenwindmolen met woonhuis, stalling, andere gebouwen en landerijen samen 2 ha 43 are 68 ca groot, verkocht aan Karel Sinnesael-Vandenbulcke. De vorige uitbaatster, de weduwe van Pieter-Jacobus Vandamme, had wel nog pachtrecht tot ‘Bamis’ (1 oktober) 1857. Op 3 september 1893 worden August Sinnesael en zijn zuster Romanie Stefanie de eigenaar van de Wallemolen, ingevolge het overlijden van Karel. Vanaf 1901 worden Camile Vandenbulcke en Elodie Debuf de huurders en uitbaters van de molen. Door het late huwelijk van Romanie in 1908 (op haar 50e) met Emile Vandecandelaere wordt de molen mede eigendom van de familie Vandecandelaere.
In de namiddag van 20 oktober 1914 vliegt de molen in de lucht met één raak kanonschot. Na de oorlog kwam Kamiel Vandenbulcke niet meer terug naar Passendale. De molen werd niet herbouwd maar vervangen door een maalderij. Deze werd eerst geëxploiteerd door Leon Vandecandelaere (zoon van Emile) en vanaf 1926 door Valère Vandevivere-Vandecandelaere (zoon van de vooroorlogse eigenaar van ’s Graventafelmolen Evarist en neef van de molenaars van de Frezenberg Jules, Achiel en Camiel Vandevivere). In 1939 konden zij het bedrijf kopen en zo konden schoonzoon en dochter José Demeulenaere-Vandevivere er vanaf 1957 nog een bloeiende handelszaak uitbouwen.