In de pastorij van Oostnieuwkerke hangt een ‘EER-GALM uit 1793 ter ere van een kanunnik (zo noemden ze de paters) uit de Augustijnenabdij van Zonnebeke. Deze pater, Guilielmus de Stoop was pastoor van Oostnieuwkerke van 1753 tot 1762.
Sinds 1093 had de augustijnenabdij van Zonnebeke het patronaat over de kerk van Roeselare en de hiervan afhankelijke kerk van Oostnieuwkerke verkregen, door de bisschop van Doornik, op verzoek van de heer van Zonnebeke, Theobaldus (zie ook: Uut vroegere tyden 2005: “Zonnebeke heeft een grote vinger in de pap te Roeselare en Oostnieuwkerke”). Daardoor bezat de abt het recht de pastoors van die parochies ter benoeming aan de bisschop van Doornik voor te dragen. Hij mocht ook de kapelanijen en de kosterij bemannen en had het recht om ‘tienden’ en andere inkomsten te heffen doch wederkerig was hij verplicht kerk, pastoor, kapelaans en kosters te onderhouden.
Guilielmus de Stoop werd geboren te Meulebeke op 5 maart 1712 als zoon van Antonius de Stoop-De Jans. Hij ontving de priesterwijding in 1734 in de abdij van Zonnebeke onder de toenmalige abt Patricius Holvoet, tijdens de hoogconjunctuur van de abdij in het welvarende Oostenrijkse tijdvak. De familie de Stoop werd tot de adelstand verheven in 1556 door Keizer Karel. Na hulppriester te zijn geweest te Zonnebeke, werd hij in april 1753 pastoor van Oostnieuwkerke. Na zijn overlijden in 1762 werd hij begraven in de kerk. Op zijn grafzerk staat te lezen:
D.O.M
SEPULTURE
VAN DEN EERWen HEER
GUILIELMUS DE STOOP
GEBOREN TE MULLEBEKE
CANONYNCK REGULIER DER ABDYE
VAN ZONNEBEKE
GEPROFEST 30 JAER
PRIESTER 26 EN 10 JAEREN
PASTOR DESER PROCHIE
VAN OOSTNIEUWKERCKE
DEN WELCKEN OVL IS
DEN 3en JULI 1762
OUDT 51 JAER
BIDT VOOR DE
SIELE
Door giften aan de kerk, vooral door grote sier voerende (adellijke) rijken, die zo meenden hun hemel voor later te kunnen afkopen, bezat de abdij heel wat eigendommen te Oostnieuwkerke. In het abdijarchief zijn akten van dergelijke giften teruggevonden uit 1221, 1226, 1248, 1268 en 1295. De abdij kocht zelf onroerende goederen in Oostnieuwkerke in 1244 en 1644. Grote delen van die gemeente vielen onder de bevoegdheid van de Zonnebeekse abdij zodat naast de kerkelijke ook de bestuurlijke en zelfs rechterlijke macht van de abdij in dat dorp niet gering was. Tussen 1777 en 1786 brachten de bezittingen gemiddeld 1712 florijn per jaar op.
Zo zien we maar dat, mits goed uit de doppen te kijken, nog sporen te vinden zijn die de beweringen in geschiedkundige werken (in casu van E. H. Valeer Pil) kunnen bevestigen.