Franciscus Joseph Dejonghe, geboren te Zonnebeke op 7 september 1824 als zoon van Joseph Ignace en Catharina Sinnaeve, huwde op 28 april 1845 met de Geluveldse Blondina Decroix, een spinster. Ze gingen zich vestigen te Geluveld als kleine landbouwers op een hoeve gelegen op de ‘keibunte’ (toen Zonnebekstraat nu restaurant ‘De Bunte in de Polygonestraat). In de jaren 1860 verhuisden ze naar een hofstedeke aan de ‘elfgemete’ (in de omgeving van de huidige hoeve Marc Carlier – Nollet). Het gezin werd gezegend met 12 kinderen. Door hard werken en sparen was het gezin welstellend en naast zijn landbouwwerk werkte Franciscus nog als kasseilegger.
Zware beproevingen teisterden het gezin. In 1865 overlijden twee van de jongste kinderen op de leeftijd van twee en vier jaar. In 1871 waren Carolus (24 jaar) en Lodewijk (19 jaar) op zoek getrokken naar werk in Wallonië. Daar werden ze besmet met de gevaarlijke ziekte de pokken en kwamen er mee naar Geluveld terug. Daar doktershulp in die tijd weinig evident was, werden ook drie zusters besmet. Op 1 mei 1871 overleed Rosalia Francesca (20 jaar), een naaister. De volgende dag sterft Lodewijk. Op 5 mei sterft de 21-jarige naaister Amelia Coletta en ’s anderendaags overlijdt de jongere zuster Euphrasia (17 jaar), een kantwerkster. Op 8 mei overlijdt de 24-jarige Carolus. Dit betekent vijf sterfgevallen in hetzelfde gezin op acht dagen tijd. Je zou van minder zot worden. De oudste broer Petrus Josephus, reeds twee jaar getrouwd met Sylvia Debrabandere en op de voormalige ouderlijke hoeve wonend, deed de trieste aangiften op het gemeentehuis.
Wegens het grote besmettinggevaar moesten de ouders, samen met een vriend timmerman, de eigen kinderen kisten en ze dragen tot aan de grote steenweg naar Ieper. Vanaf daar werden de kisten opgehaald met paard en kar. Op de begrafenis(sen) mochten de kisten de kerk niet in en pastoor E. H. Joseph Verstraete regelde de begrafenisplechtigheid van op de verharde weg vóór de kerk. De gebeurtenissen wekten grote beroering onder de bevolking. Er werd zelfs een bedevaart gehouden.
Een andere zoon van het gezin, Emile Francis, geboren op 13 mei 1859, werd aangetast door de pokken maar hij genas. Hij hield er wel levenslang diverse lidtekens aan over in het aangezicht. Na zijn huwelijk woonde hij vele jaren in herberg ‘De Stenen Haan’ te Zillebeke. Hijzelf was timmerman van beroep. Broer Désiré overleed te Zillebeke in 1882, op 26-jarige leeftijd. We kunnen alleen gissen of dit ook gebeurde ten gevolge van de verschrikkelijke ziekte. Isidoor Vincent overlijdt in 1880 toen hij amper 14 was. Van de 12 kinderen overleden er zo negen op zeer jonge tot jonge leeftijd (maximum 26 jaar oud).
In 1895 verhuist een overlevende broer Amandus (38 jaar), eveneens een kleine landbouwer, na een mislukte oogst, samen met zijn ouders naar Roeselare. Op 21 juli van hetzelfde jaar overlijdt moeder Blondina Decroix te Roeselare. De volgende dag ‘reist’ Franciscus zijn vrouw achterna. Hij is 71 jaar en beiden kenden een leven vol zware beproevingen.
De oudste zoon van het gezin, Petrus Joseph, die woonde op de ‘Keibunte’ aan de Polygone, was naast landbouwer ook nog kasseilegger en steenbakker. Dankzij hem zijn de Dejonghes vooral gekend onder hun ‘lapnaam’. Op zijn werk (de steenoven) kon Joseph (zoals hij tot dan werd genoemd) de kameraden zo ‘boeiend’ onderhouden met (moraliserende) verhalen dat ze hem ‘Preekhere’ zijn gaan noemen. Vandaag wordt die lapnaam nog gebruikt door oudere Geluveldse inwoners als het gaat over een nazaat Dejonghe. Joseph overleed op zijn beurt vrij jong (61 jaar) te Geluveld, na een hoornstoot van een rund, op 26 december 1906.