Tijdens de Franse bezetting (eind 17e, begin 18e eeuw) werd het beroep van brouwer omgezet in een verpacht ambt. Een edict van mei 1693 bepaalde het maximum aantal brouwers en de maximale productie per gemeente. De nieuwe maatregel ging in op 12 januari 1694 en voor onze gemeente werden volgende maxima vastgelegd:
- Zonnebeke: 1 brouwer; productie van 1.000 vaten
- Passendale: 1 brouwer; productie van 1.000 vaten
In het edict uitgevaardigd door François Desmadris, koninklijk raadsheer en intendant van de rechtspraak, politie en financiën in Vlaanderen, staan volgende bepalingen vermeld betreffende deze ambten.
De ambten mochten gekocht worden door de heren van de parochies, grondeigenaars of elke andere particulier. Daartoe moesten zij zich wenden tot het bureau te Ieper of tot het generaal bureau te Rijsel. Aan de magistraten, baljuws en schepenen, belast met het heffen van taksen op dranken, werd gevraagd de taks op een redelijk niveau te houden, rekening houdend met de duurte van de grondstoffen die komen kijken bij de productie van bier. Elke brouwer mocht maximaal aan vier herbergen leveren bij de aankoop van het ambt. Pas toen alle ambten verkocht waren, was de bierverkoop vrij. Groepen van vier herbergen waren ook in de mogelijkheid om gezamenlijk één ambt te kopen. In deze gevallen was het niet toegelaten om hun bier verder te verkopen. Voorafgaand aan het edict werd een inventaris opgemaakt van de brouwers en herbergier-brouwers met wat zij geproduceerd hadden in 1693. Voor onze gemeente betekende dit:
Beselare
- Piere Bollié: 25 bonne bières en 20 petite bières
Zonnebeke
- Jean Francois Mahieu: 47 bonne bières en 30 petite bières
- Jean de Grave: 150 bonne bières en 85 petite bières
- TOTAAL: 197 bonne bières en 115 petite bières
Passendale
- Josse Godderis: 80 bonne bières en 40 petite bières
- Gerard Boutte: 80 bonne bières en 40 petite bières
- TOTAAL: 160 bonne bières en 80 petite bières
Als we de lijst van de toegelaten maxima bekijken dan zien wij dat er een forse inkrimping van het aantal brouwers was gepland. In Beselare diende het beroep van brouwer gewoon te verdwijnen, in Zonnebeke en Passendale te halveren. Geluveld en Zandvoorde deden het voordien reeds met ‘ingevoerd’ bier. De toegelaten productie daarentegen mocht wel verhoogd worden.
In het Brugse Rijksarchief vonden we nog een document, gedateerd in 1695, van de magistraat van de Zaal en Kasselrij van Ieper in verband met de brouwers. Het kasselrijbestuur had de ambten van gezworen brouwers gekocht en verpachtte deze. Op 7 februari 1695 werden alle gezworen brouwers aangemaand om binnen de 10 dagen (dit ten laatste op Aswoensdag) te verschijnen voor de griffie. Aldaar dienden ze hun schriftelijke toelating en hun originele kwitantie van betaling van hun recht om te mogen brouwen voor te leggen. Vermoedelijk hadden een aantal brouwers zich niets aangetrokken van het edict van Lodewijk XIV en was een algemene controle noodzakelijk.