Het Weekblad van Yperen en het Arrondissement van zaterdag 20 oktober 1888 vond het de moeite waard om een artikel te wijden aan een lugubere grap. Nochtans was de nieuwsgaring over Geluveld in die tijd uiterst gering. Waarom dit artikel toen een plaatsje vond in de krant is ons een raadsel. Waren de hoofdrolspelers misschien belangrijke (politieke) figuren? Was het een afrekening waarbij men een politieke tegenstrever in zijn hemd wilde zetten? Of moeten we het geheel zien in de tijdsgeest van toen waarbij de relaties tussen de mensen veel hechter waren en een (onschuldige) grap nooit veraf was? Het artikel werd ondertekend door ‘Een Gheluveltnaar.’ Het relaas:
“Te Gheluvelt is er verleden week eene nogal aardige klucht gebeurd, ziehier in welke omstandigheden:
In dit dorp woont er een vrouwtje dat, volgens men zegt, zeer benauwd is van alleen thuis te blijven. Een farceur wist dat en om eens hartelijk te lachen, verzinde hij eene klucht en maakte een strooien man.
Het benauwde vrouwtje, dat niet verre van de plaats woont, ging tegen den avond uit om haar noodig huisgerief te koopen tegen dat haar man thuis kwam. De buurman, die er op loerde, verhaastte zich om langs achter binnen te sluipen en zijnen strooien man op den zolder te dragen. Nadat hij de voordeur ontsloten had, vertrok hij langs waar hij binnen gekomen was. Het vrouwtje kwam terug en was zeer verwonderd te zien dat hare deur openstond en voor geen goed ter wereld durfde zij binnengaan.
Het duurde niet lang eer haar man naar huis kwam. Hij, die altijd bofte dat hij van niets benauwd was, ging binnen gelijk een leeuw en zocht rond. Beneden vond hij niemand; dit maakte hem nog stouter en hij liep naar boven; doch toen hij bijna de laatste trappen bereikt had, ontwaarde hij de schim van eenen man op den zolder. Dit zicht deed hem huiveren, het bloed stolde in zijne aderen, zijne haren rezen te berge en meer dood dan levende, haastte hij zich naar beneden zonder de trappen te tellen; de vrouw liep de straat op en zette gansch het dorp in rep en roer, door het aanhoudend geroep van: ter hulp! moord! moord!
De geburen kwamen toegesneld met allerhande wapens en na den man ondervraagd te hebben, wilden zij naar boven. Maar deze, op het zicht der talrijke menigte die hem ter hulp gesneld was, voelde zijnen moed herleven en hield er aan voorop te gaan. Hij wapende zich dus met een ouden sabel en boven gekomen zijnde, begon hij zoo geweldig te kappen en te kerven, te steken en te boren, dat het zweet van zijn aangezicht druipte. De geburen deden hetzelfde en allen wilden hunne woede botvieren op den zoogezegden dief.
Een hunner nochtans, die de misgreep bemerkte, riep uit : ‘Pieter, wat doet gij ? ‘t Is een strooien man ! Houd op, gij zijt bezig met uwe eigen kleeren aan stukken te kappen.’
Allen schoten in eenen luiden lach, trokken naar beneden en bloosden over hunne benauwdheid; zij verzochten malkander het aan niemand voort te vertellen en een eeuwig geheim over die zaak te houden.
Pieter en zijne vrouw kwamen er van af met den schrik, en de grappenmaker loech in ’t vuistje”.