Enkele jaren na het beëindigen van de Eerste Wereldoorlog bezocht een Brits oud-strijder de plaatsen waar hij de winter van ’17–’18 had doorgebracht en waarvan hij de droevige herinnering meedroeg aan totale verwoesting, aan ondoorwaadbaar moddermoeras en aan duizenden lijken. In het boek “Twenty years after” van Maj. Gnl. Sir Ernest Swinton vertelt hij (anoniem) zijn reisverslag uit 1923.
“Het begon met een wandeling doorheen de van puin gereinigde straten te Ieper, waar men druk aan het bouwen of restaureren was. Eenmaal buiten de stad betrad hij de “zone of silence”, het gebied van de stilte. Een stilte waarin hij alleen zijn weg vond dankzij de schaarse richtingaanwijzers langs de haastig verharde wegen. Nadat hij Boezinge, Pilkem en Langemark had opgezocht, trok hij over Sint-Juliaan zuidwaarts richting Zonnebeke”.
“Het dorp verschilt in niets van de andere dorpen in de Salient. Men treft er hetzelfde soort cafés aan maar nergens is er eetgelegenheid. De straten zien er troosteloos uit. Hier en daar ligt een stuk wegdek van straatkeien, overschotten van elders aangelegde hoofdwegen. Zonnebeke bezit reeds één voedingswinkel en twee of drie herbergen rond een druk wegenknooppunt. Het maakt een grotere indruk dan de andere dorpen, vooral door zijn nieuwe kerk in opbouw, die men moet bewonderen, al was het maar om de kracht van haar lijnen”.
“Op weg naar het Polygoonbos waar ik in 1917 veel koude, honger en leed had doorstaan, ontmoette ik een jong meisje met breedgerande hoed. Zij sprak perfect Frans. Ze begeleidde mij door een poort naar het kasteel. Op het einde van de dreef werd ik er begroet door mijnheer Emmanuel Iweins en zijn andere dochter. Hij toonde mij het huidig kasteel en de nieuwe kerk, beide heropgericht op korte afstand van de vooroorlogse gebouwen. Mijnheer Iweins vertelde hoe hij de grond her aan het cultiveren was en hoe hij zelf het plan voor het kasteel ontworpen had, ja zelfs veel met eigen handen had gemetseld en getimmerd”.
“Naar het Hooge en Geluveld toe bevond ik mij weer in de verlatenheid doch de woestenij van het oorlogseinde was verdwenen en had plaats gemaakt voor groen opschietende veldgewassen. Een eenzame woning aan de rand van het Polygoonbos trok mijn aandacht. De plek kwam me bekend voor als de “Aeroplan Farm” (betekent “Vliegtuighoeve”; de hoeve was eigendom van pastoor Gerard Lammens en is nu van de familie Jozef Huyghe – Claerhout). Ter plaatse gekomen trof ik er landbouwer Camiel Van Belle aan, die juist zijn paard naar de stal bracht. Dadelijk duidde hij mij plaatsen aan die bij mij duidelijke oorlogsherinneringen opriepen. Met een blik op een kleine collectie brokstukken van een neergestort Duits vliegtuig nam ik afscheid van hem”.
“Teruggekeerd in Ieper maakte ik mij de volgende bedenking: waar ik ook kwam in deze streek, steeds stond ik in bewondering voor de werkkracht en het doorzettingsvermogen van de Vlaamse landbouwbevolking. Jammer dat de velden nog ontsierd zijn door honderden betonnen bunkers waaruit de ijzeren bewapening dreigend haar kromme vingers opsteekt. Jaren zal het duren vooraleer de laatste sporen van deze ‘oorlogscultuur’ zullen verdwenen zijn. Eeuwig echter zullen tussen Boezinge en Ploegsteert de talloze maagdelijk onderhouden grasvelden met de witte rijen grafzerken de pelgrims uitnodigen tot stille bezinning over oorlog en vrede.”