Al heel vroeg na het einde van de oorlog in de zomer van 1919 kwam kasteelvrouw Léonie Keingiaert terug naar Geluveld. Tijdens de oorlog verbleef ze afwisselend te Coulommiers (Seine et Marne) op het kasteel van de Caignart de Saulcy, de familie van haar stiefvader, of in het eigen buitenverblijf van de Keingiaerts in de Impasse de la Fontaine 6, te Monte Carlo. Zij logeerde aanvankelijk in Geluwe bij de familie Vuylsteke maar verbleef overdag bij dienstdoende secretaris (en vooroorlogse schepen) Léopold Maertens in zijn barak op de hoek van de Menenstraat en de Kerkstraat (nu KBC vezekeringen).
Ook haar kasteel, molen en talrijke eigendommen te Geluveld waren in de totale verwoesting meegezogen. Zij liet zich twee barakken bouwen bijna naast Léopold Maertens (Jan Santy woonde er nog tussen), waar nu de apotheek Ghesquière gevestigd is.
De sociaal en politiek bewogen kasteelvrouw Léonie Keingiaert de Gheluvelt had meer oog voor de noden van het volk (en eigen huurinkomsten?) dan voor haar eigen huisvesting, het kasteel. Zij zette zich in voor de moeizame heropbouw en besliste in 1920 tot de aanleg van een steenbakkerij op haar grond langs de toenmalige Beselarestraat (nu Kasteelstraat ongeveer waar nu het voetbalterrein ligt). Aanvankelijk werden stenen geproduceerd voor de eigen bouwnoden, het kasteel, de vele woningen en hoeven. Later werden nog drie veldovens aangelegd langs dezelfde straat. Water werd gepompt uit de vijver van het kasteel. Eén van de ovens is eens voortijdig uitgedoofd waardoor veel stenen waardeloos waren. De productie heeft gelopen tot 1927 ongeveer.
Op de veldovens is het heel hard werken. Er zijn mannen die de goede briekaarde moesten ‘steken’ (opdelven). Hiermee maakten de mortelmakers, een mortelvoerder (met kruiwagen), de vormelaars, een oplegger (die de mortel op de vormtafel schepte) en enkele afdragers, jonge schoolverlaters, die gevormde stenen naar de droogplaats brachten, tot 10.000 bakstenen per dag. Die werden 14 dagen te drogen gelegd. Daarna werd de veldoven aangelegd door de ovenbouwers (doorgaans enkele huurders-keuterboertjes die in ‘entreprise’ werkten). Eerst werd een stelling opgebouwd van sparren waarbinnen de veldoven vorm zou krijgen (meestal 10 m lang en 7 m breed) voor een capaciteit van ongeveer 500.000 stenen. Op de grond werden nu ‘palen’ gelegd. Dit zijn minderwaardige stenen uit vroegere bakten. Op diverse plaatsen werden tussen de ‘palen’ gaten gelaten waarin een roostering werd aangebracht en een vuurhaard met cokes werd aangemaakt. Boven de laag palen en de vuurhaarden werden de gedroogde en te bakken brieken zo geschikt dat de vlammen overal langs de stenen konden likken. Tussen iedere laag stenen (op hun kant geplaatst) werden kolen uitgestrooid en zo bouwden de ovenbouwers verder tot wel 40 lagen hoog. Het vuur steeg mee omhoog met de opbouw van de veldoven en stelselmatig doofden de onderste vuurhaarden uit wegens gebrek aan voeding. ’s Avonds werd de buitenkant van de oven (de buitenste brieken) met modder afgeplakt zodat de wind ’s nachts niet in de oven kon slaan. Zeer gelijkmatig vuur bevorderde immers de kwaliteit van de stenen. Het bakken duurde zo’n 10 dagen, dan was de oven uitgebrand. Na enkele dagen afkoeling waren de bakstenen leverbaar.
Ondertussen was Léonie Keigniaert de Gheluvelt met de verkiezingen van 1921 burgemeester geworden (de eerste vrouwelijk burgemeester van het land). Ze was toen pas 36 jaar. Op 14 februari 1925 rond 23.00u brak brand uit in haar barak. Richard Vandenbroucke en Léopold Maertens konden nog amper een rijtuig van onder een brandend afdak redden. Pastoor Delrue ‘belas’ de brand zodat de wind keerde en de barakken van de buren gevrijwaard bleven. De woning van Léonie lag evenwel in een minimum van tijd in as. De straat stond vol nieuwsgierigen en kwatongen spraken van brandstichting door ‘vijanden van het kasteel’. De kranten schreven er op los zo van “Is het niet merkwaardig dat de brand uitbrak op de parochiale biddag” en “ze ging niet mee in de processie”. De liberale burgemeester leefde inderdaad op voet van oorlog met de pastoor.
Kort hierop kocht Leonie Keigniaert de Gheluvelt een mooie tweewoonst in de Ieperstraat (waarvan één huis de café “De Maalderij” was van de weduwe Edmond Six). Ze nam er haar intrek met haar gecontesteerde privé-secretaris Léopold Poolen en haar meiden Emma Dubois, Irma Gruwier, en Louise D’Hooghe.
Het kasteel werd vrij laat terug opgetrokken (1924 – 1927) door de Geluveldse ondernemer Omer Bouckenooghe en zijn meesterknecht Arthur Vandenameele uit Beselare. Het timmerwerk werd uitgevoerd door Jules Termote uit Beselare. Het nieuwe kasteel werd gebouwd op de vooroorlogse fundamenten waardoor de oorspronkelijke stijl en inrichting zo veel mogelijk gerespecteerd bleef. Toen de ruwbouw af was werden slechts enkele kamers afgewerkt: rechts het secretariaat met twee kleine kamers voor de kasteelvrouw en op de verdieping nog twee kamers. Het duurde nog tot diep in de jaren ’30 vooraleer Leonie Keigniaert de Gheluvelt terug haar intrek nam in het kasteel.