Op 19 september 1939 werd op de hoeve van Alberic Vervisch – Merchiers langs de ’s Graventafelstraat nr. 58 te Passendale op het gehucht “’s Graventafel” (nu Eric Pauwelyn – Debals) een merkwaardige vondst gedaan.
Landbouwer Alberic Vervisch was aan het ploegen op zijn zaailand om het klaar te maken om wintertarwe te zaaien. Plots zag hij in de ploegvoor iets vaal wits uitsteken. Bij nader toezien bleek het een reusachtige tand te zijn. Hij legde de tand helemaal bloot en maakte hem enigszins schoon. Hij woog ruim 2 kg, had een driehoekige vorm en was ongeveer 25 cm hoog. Het bovenvlak was volledig bezet met wel twintig kleine scherpe weerhaken van 1 à 2 cm lang.
De tand werd naar huis meegenomen en op de schouwbank in de woonplaats geëtaleerd. De meeste bezoekers vermoedden dat het ging om de tand van een voorhistorisch monster: een dino- of andere saurus of een mammoet.
Door toedoen van dr. A. Ronsse uit Ieper, vriend aan huis, werd de tand geschonken aan het stedelijk museum te Ieper in 1946. Hij werd wetenschappelijk op zijn herkomst onderzocht en het vermoeden werd bevestigd dat het om een mammoettand ging. De tand zat reeds vele tienduizenden jaren gedolven op de plaats waar hij werd gevonden. Vermoedelijk heeft een ontploffende bom tijdens de oorlog ’14-’18 de tand quasi aan de oppervlakte gebracht.
Deze vondst geeft meteen voeding aan de theorie dat lang voor onze tijdrekening er zeker reeds dierlijke bewoning was in ons gewest, dat een groot woud vormde van de Kemmelberg tot Roeselare en van de IJzer tot Noord-Frankrijk.