De provinciale belasting op fietsen werd door de provincieraad goedgekeurd op 29 juli 1892, met ingang op 1 januari 1893. De taks was eenmalig en bleef geldig zolang de fiets in het verkeer rondreed. Na het betalen van de belasting kreeg de eigenaar een ankervormige genummerde fietsplaat die links aan de voorwielas van de fiets moest bevestigd worden. De politie hield streng toezicht en naast diverse meldingen van boetes voor rijden zonder fietsplaat (meestal 25 fr. boete bovenop de te betalen fietstaks), vinden we in maart 1902 ook een veroordeling voor de politierechtbank van Ieper voor een fietser van wie de taksplaat op de verkeerde plaats was vastgemaakt. Brouwersgast Camille Detru (°Beselare 23/05/1876) moest aldus 5 fr. boete betalen.
De (vrij hoge) eenmalige fietstaks van 10 fr. bleek in de jaren na de invoer een rem op de verkoop van fietsen. Hiertegen kwam protest zowel van arbeiders die een fiets wensten aan te schaffen om naar het werk te rijden als van de rijwielconstructeurs. De provincieraad besloot daarom op 20 juli 1898 een vrijstelling van taks te verlenen aan arbeiders die de fiets voor woon-werkverkeer gebruikten. Het was de Bestendige Deputatie die moest oordelen over deze vrijstellingen aan de hand van aanvraag- en inlichtingenformulieren. Dit leidde tot een enorme, exponentieel groeiende papierberg, vooral gezien de aanvraag elk jaar moest hernieuwd worden. Iedere aanvraag vormde een dossier waarin volgende informatie jaarlijks terugkwam: naam en adres, werkplaats en beroepsomschrijving, gezinssituatie, het dagloon, een arbeidsbewijs van de werkgever, de afstand tussen werk en wonen en informatie over de welstand van de betrokkene. Men moest op minstens 3 km van de werkplaats wonen (anders had men geen fiets nodig, dacht men), men mocht geen andere bestaansmiddelen hebben dan het eigen loon en men mocht niet meer dan vijf fr. directe belastingen betalen om in aanmerking te komen voor vrijstelling. In 1900 werd in West-Vlaanderen aan 190 arbeiders vrijstelling verleend, in 1901 aan 275 en in 1903 aan 414. In 1904 liep het aantal aanvragen al op tot meer dan 1.000 en daarna ging het steeds sneller.
Al die individuele aanvragen zitten vandaag nog in (de kelders van) het provinciearchief in het Boeverbos te Brugge. Voor sommige jaartallen zijn er overzichtslijsten van al de goedgekeurde vrijstellingsdossiers (op naam en met vermelding van de gemeenten). De dossiers geven ons een pak informatie over de beroepen, de loonvariatie en –evolutie. Door het invoeren van de dossiergegevens in een database zou men een mooi overzicht en een studie kunnen maken over de dagelijkse arbeidsmigratie in onze streek van een specifieke, omvangrijke groep werknemers (bijvoorbeeld de Geluveldse kasseiers). Honderden arbeiders waren immers talrijke kilometers onderweg voor arbeid. Zo vonden we na een kleine inspanning dat:
- Cyrille Vandevoorde (°Moorslede 01/08/1879) uit Beselare elke dag met zijn ‘wielpeerd’ (zoals hij zijn fiets noemde) naar Dranouter reed in 1903 om er te werken als kasseier. Hij verdiende hiermee twee fr. per dag.
- Camille Delahaeye (°Geluveld 05/12/1879) uit Geluveld werkte als aardewerker ‘langs de baan’ in de arrondissementen Ieper Veurne en Kortrijk. Hij verdiende 2,75 fr. per dag.
Welke geschiedenis- of sociologiestudent durft de uitdaging van een dergelijk onderzoek voor onze gemeente aangaan?
De platen voor de vrijgestelde werklieden kregen een witte dwarsstreep. Veldwachters, postbodes, politieagenten die een fiets gebruikten voor hun werk, kregen een dienstplaat (met een zwarte dwarsstreep). Ook hiervan zijn de individuele dossiers bewaard per jaar in het provinciearchief. Enkel wie kon aantonen dat hij zich verplicht met de fiets moest verplaatsen, kreeg een dergelijke plaat.
Naast duizenden individuele dossiers bevat het ‘fietstaksarchief’ ook algemene documentatie over het invoeren van de taks, de praktische uitvoer ervan (het bestellen van de fietsplaten bijvoorbeeld), briefwisseling en klachten.
Op 13 juli 1899 voerde de provincieraad ook een provinciale belasting in voor automobielen en motorfietsen. Het was het prille begin van het gemotoriseerd vervoer in ons land (de eerste automobielen reden pas rond in 1895). Een voertuig moest om op de openbare weg te komen vanaf nu voorzien zijn van een provinciale taksplaat die elk jaar van uitzicht en kleur veranderde (dit naast een vaste nationale nummerplaat). De provinciale nummerplaten hadden het model van een fietsplaat maar viermaal groter. Deze nummerplaat moest op de voorbumper van de automobiel worden gemonteerd. Aanvankelijk bedroeg de provinciale belasting 20 fr. voor motorfietsen en 50 fr. voor automobielen. Vanaf juli 1902 werd voor de voertuigen onderscheid gemaakt volgens gewicht. Woog de wagen minder dan 500 kg dan bleef de taks 50 fr. Tussen 501 en 1.000 kg betaalde men 75 fr. per jaar en voor een wagen boven 1.000 kg werd 100 fr. aangerekend. Vanaf 1906 belaste men volgens het vermogen (PK) van het voertuig. In 1913 werd de provinciale belasting geïntegreerd in de nationale belasting. In elk geval hadden zowel onze regering als de provincie een nieuwe, zeer productieve melkkoe gevonden met het gemotoriseerd vervoer.
Veel meer over de eerste auto’s en hun eigenaars in onze gemeente, de ‘route franco-belge’ die door onze gemeente liep, autoconstructeurs en -handelaars in onze gemeente, verkeerswetgeving, de eerste dodelijke auto-ongevallen op onze gemeente kan je lezen in een lijvig artikel van de hand van Marnick Gunst in het driemaandelijks tijdschrift ‘Het Zonneheem’ (jg 42, 2013, nr. 2, p. 2-37) uitgegeven door de heemkundige kring ‘De Zonnebeekse Heemvrienden’.