Dit jaar is het precies 100 jaar geleden dat een Belg voor de allereerste keer de Ronde van Frankrijk op zijn naam schreef. De prestatie van Odile Defraeye (‘Frayke’) zette toen ons land in rep een roer.
Onze bevolking was door het labeur in asten, de steenovens, de fabriek of op het veld gehard. Daardoor was ze wellicht voorbestemd om uit te blinken in de meest proletarische van alle sporten: het wielrennen. Koersen was in die tijd meer dan hard labeur. De zware fietsen, de hobbelige kasseien en de zuigende modderwegen zorgden ervoor dat alleen oersterke mensen in deze sportdiscipline konden slagen. Koersen was afzien bij de beesten maar ook een kans om te ontsnappen aan de grauwheid en de sleur van het werk waar uitbuiting schering en inslag was. Het betekende voor de renner erkenning en voor sommige onder hen (veel) geld. Het beruchte ras van de ‘Flandriens’ werd mede door de pen van wieljournalist Karel Van Wijnendale (Carolus Steyaert uit Torhout) in zijn krant ‘Sportleven’ de hemel ingeprezen.
Fransiscus Odilon Defraeye werd op 14 juli 1888 geboren op de grens van Rumbeke met Oekene als oudste in een arm arbeidersgezin van 12 kinderen. Vader Camiel was steenovenarbeider en moeder Sidonie Sioen had haar handen meer dan vol met haar kroost. Vanaf 1902 nam Defraeye deel aan wielerwedstrijden. Als jeugdrenner was hij superieur. Hij won alle grote Vlaamse koersen. Het was ook de tijd van de straatkoersen rond de ton waarbij de winnaar naast de bloemen een hesp kreeg. In 1909 werd hij beroepsrenner maar zijn legerdienst verhinderde grote resultaten. In 1911 werd Odile Defraeye Belgisch kampioen op de weg en in 1912 won hij de Ronde van België. Moorsledenaar Cyrille Van Hauwaert was toen de peetvader van het Vlaamse wielrennen. Hij was trouwens de enige Belg die toen een klassieker had gewonnen. Het winnen van de Tour voor een Belg leek echter een utopie.
De Tour, het geesteskind van Henri Desgrange, was in 1912 aan zijn 10e editie toe. 131 deelnemers kwamen aan de start en slechts 41 bereikten Parijs na 5.319 km verdeeld over 15 ritten. Odile Defraeye, aan zijn tweede deelname toe, won drie ritten en na de tweede rit werd hij (weliswaar) co-leider. Het klassement werd toen opgemaakt op basis van de behaalde plaatsen. Odile behield de leidersplaats tot in Parijs en werd de allereerste Belg en pas de tweede niet-Fransman als eindwinnaar. Hij versloeg cracks als thuisrijders Christophe en Lapize. Het gevolg was een nooit geziene euforie bij de Belgische sportliefhebbers.
In 1913 won hij Milaan – San Remo en als hij niet door een hond was gevallen in Parijs – Roubaix, dan had hij ook die klassieker op zak gestoken. In volle voorbereiding op de Tour deed hij in De Panne een ongelukkige val. Hij startte nog maar moest halverwege opgeven. In 1914 reed hij de Tour met een zweer en hij haalde slechts een zesde plaats in de eindklassering. De oorlog was een streep door de rekening voor Odile. Van wielrennen was geen sprake meer, integendeel, frontsoldaat bij het ‘Corps de Transport van de 6e Division’, werd zijn lot.
Vanaf de herfst van 1911 had Odile Defraeye kennis met Magdalena (‘Madi’) Stamper, de pronte dochter van Aimé René Stamper en Marie Lemahieu die in de Ieperstraat een slagerij annex herberg (‘In den Slachter’) uitbaatten (huidige slagerij Vandeputte). Zij werd op 3 februari 1893 geboren als derde kind in een rij van acht. De herberg was ongetwijfeld de sportcafé van onze gemeente want Magdalena’s broer Jules was eveneens een coureur die af en toe eens een wedstrijd rond de kerktoren won. Tijdens trainingen met zijn ploegmaten bij de Franse fietsenfabrikant Alcyon, Van Hauwaert en Messelis, hield Frayke regelmatig halt bij herbergier Stamper. Van het ene kwam het andere en Odile ‘viel’ voor de mooie Madi en huwde haar tijdens de vlucht voor het oorlogsgeweld op 13 oktober 1915 te Proven. Eind 1916 zag hun eerste zoon Jozef het levenslicht en in 1919 werd zoon Daniël geboren.
Na de oorlog vestigde het jonge koppel zich te Rumbeke. Met het geld van zijn Touroverwinning had Odile er brasserie ‘Hôtel des Sports’ met een velodroom er naast laten bouwen. Hij klom opnieuw in het zadel doch hij was slechts een schim van wat hij geweest was in de vooroorlogse periode. De oorlog had koersen onmogelijk gemaakt en in 1919, op 31-jarige leeftijd, was hij over zijn hoogtepunt heen. Of miste hij het ‘straffe’ gehakt van zijn schoonvader die na de oorlog niet meer als beenhouwer terugkeerde naar Zonnebeke? Hij stopte het wielrennen in 1924. In 1926 trokken Odile en Madi naar Frankrijk om er te boeren. Het werd geen succes. Drie jaar later keerden ze naar ons land terug om aan de westkust (Lombardsijde en De Panne) enkele horecazaken uit te baten. Madeleine stierf in 1954 in De Panne. Odile ging op het einde van de jaren ’50 inwonen bij zijn zoon Daniël in Brussel en op 20 augustus 1965 stierf hij te Bièrges (Waals-Brabant) waar hij werd begraven. Hij kreeg eindelijk zijn gedenkteken op het kerkplein van zijn geboortedorp Rumbeke in 2012.
Had Odile Defraye in 1913 en 1914 niet moeten afrekenen met valpartijen, beenkwetsuren of kwalijke zweren en daarna met de oorlog, dan stond hij nu misschien in de galerij van de grote Tour de France-kampioenen, samen met Thijs, Bobet, Anquetil, Merckx, Hinault, Le Mond, Indurain en Armstrong en dit misschien dankzij het ‘gehakt’ van beenhouwer Stamper.