Op vrijdagmorgen 28 mei 1847 raasde een verschrikkelijk onweer over Geluveld en Beselare. Op diverse plaatsen was de donder gevallen en het waren vooral grote bomen die het moesten ontgelden. Het ergst was het gesteld met de kerk van Beselare. De bliksem was ingeslagen op de toren en had gigantische schade aangericht. De leien dakbedekking en de onderliggende planken waren grotendeels afgerukt en vernield. Binnenin de toren waren zware balken in stukken gespleten door het natuurgeweld en de loden dakgoten waren weggesmolten op diverse plaatsen. De schade was op het eerste zicht moeilijk in te schatten maar de meeste bijgeroepen stielmannen spraken toch vaak het bedrag 1.000 fr. uit.
Het was al voor de tweede maal in relatief korte tijd dat de kerk te lijden had onder hevig onweer. Op 9 november 1800 woedde eveneens een onmenselijk tempeest over de streek. De wind was toen zo onstuimig dat de hoge naald van de toren omver waaide en op de middenbeuk terecht kwam. Een groot gat in het kerkplafond was het gevolg. De schade van dit voorval was op 28 mei 1847 nog altijd niet volledig hersteld. De toren had nog altijd geen nieuwe naald en windhaan. Dit getalm had ongetwijfeld te maken met de periode waarin het onweer zich had voorgedaan. Het was immers Beloken Tijd. Wij stonden onder Frans Bewind en de kerken werden door de Fransen gesloten en verzegeld (en vaak ontheiligd) in 1796. Toen op 15 juli 1801, ten gevolge van het Concordaat van Napoleon Bonaparte met paus Pius VII, de vrijheid van eredienst werd hersteld en de kerkdiensten weer doorgang konden vinden, zal het probleem van aansprakelijkheid voor de geleden stormschade tijdens de zwarte periode zich gesteld hebben, alsook de lege kas van de lokale kerkfabriek zal danig hebben meegespeeld.
De provincie West-Vlaanderen heeft blijkbaar het onweer van 28 mei 1847 erkend als een fenomeen van zeer uitzonderlijke omvang want er werd op 15 december 1850 een subsidie van 1.107,12 frank toegekend aan het gemeentebestuur van Beselare voor de restauratie van haar kerktoren.
Volgens Jozef Maes (Uit Kerkelijk Beselare, Beselaarse gedenkboeken – derde deel, Langemark, 1960) duurde het dan nog tot 1872 tot de toren een nieuwe torennaald en haan kreeg, 72 jaar na de storm die de vorige had weggeblazen. Toen werden aan de voet van de torenspits ook de vier hoektorentjes gebouwd met een gaanderij. Vanaf dan mocht de kerktoren van Beselare mee pronken in de rij van majestueuze pronktorens in de Zuidelijke Westhoek. De Brugse architect Heyninck was het brein achter die geslaagde restauratie.