Groot was onze verwondering in het Ieperse blad “Le Progrés” van 16 januari 1848 een advertentie te vinden voor een ‘venditie’ (openbare verkoop) van meubelen, huisraad, landbouwalaam, hooi en strooi, paarden en koeien van en op het kasteel te Geluveld. In de volgende editie van “Le Progrès” op 20 januari 1848 vonden we al opnieuw een aankondiging voor een “groote venditie” van 212 loten bomen en ‘bostalie’ uit de bossen van de Geluveldse kasteelheer te Geluveld en Beselare. Een verkoop van bomen en taliehout, tot daar nog aan toe, bossen moesten immers driejaarlijks onderhouden worden, maar twee venduties na elkaar en dan nog met huisraad, meubelen… Dat leek ons verdacht. Zou er iets aan de hand geweest zijn op het kasteel? Dit stimuleerde tot een kleine zoektocht.
Na de dood van zijn moeder Anne Marie Hardevust op 5 maart 1786 erfde haar oudste zoon Louis Bruno Keingiaert de heerlijkheid Geluveld zoals het erfenisrecht toen voorschreef. Hij werd geboren te Oudezeele (Fr.) op 1 februari 1760. Hij was een tijdje kapitein in het Spaanse leger. Hij werd in 1788 in de adelstand verheven en mocht sindsdien de titel “de Gheluvelt” aan zijn naam toevoegen. Op 8 augustus 1790 huwde hij te Gent met Marie Josephe Colette Ghislaine, gravin van Lens en van het Heilig Romeinse Rijk. Zij was geboren op 25 december 1767, behoorde tot de hoogste adel en ze was steenrijk. Het gezin kreeg 10 kinderen.
Louis Bruno Keingiaert de Gheluvelt zetelde quasi onafgebroken in de Geluveldse gemeenteraad tot 1822, meestal als schepen of burgemeester. Daarna gaf hij de fakkel door aan zijn zoon Bruno Ghislain. Marie Josephe Colette Ghislaine, zijn echtgenote, overleed op 9 januari 1835. De kasteelheer zelf stierf op 12 december 1847, op 86-jarige leeftijd. Louis Bruno Keingiaert de Gheluvelt werd op het kasteel opgevolgd door zijn jongste zoon François Bruno, geboren te Ieper op 7 juni 1808. Hij werd na zijn broer Bruno Ghislain gedurende 34 jaar burgemeester van Geluveld.
De bezittingen van Louis Bruno Keingiaert de Gheluvelt hadden ondertussen gigantische proporties aangenomen. Sinds lang was de familie al eigenaar van een mooi en ruim kasteel midden een park van 6 ha te Geluveld. De onmiddellijke omgeving van het kasteel, het dorpsplein, de woningen er rond, de kasteelhoeve, vier andere hoeves in de omgeving, de molen, het Carrue- en het Vijverbos in Beselare behoorden eveneens tot de eigendommen. Tijdens zijn leven heeft Louis Bruno het Proosdijbos, in de volksmond “de ploosterie” genoemd, aangekocht. Het oude, 31 ha grote bos was tot aan de Franse Periode (1796–1815) eigendom van de proosdij van Ieper. De Geluveldse kasteelheer kocht het waarschijnlijk in openbare verkoop ten gevolge van de confiscatie door de Franse bezetter begin de 19e eeuw. Vandaag bestaat nog een klein stukje van dit bos aan ‘De Kortekeer’, naast de oprit van de A19 (grens Geluveld-Beselare). Op dezelfde wijze kocht hij het Serruysbos, waarvan nu nog een stukje rest achter het voetbalveld van BS Geluveld. In totaal was de familie Keingiaert de Gheluvelt eigenaar van ongeveer 140 ha bos, weiden en grond.
Het is niet uitgesloten dat de nieuwe kasteelheer François Bruno Keingiaert de Gheluvelt komaf wilde maken met de kasteelhoeve en bijgevolg via openbare verkoop op 24 januari 1848 de huisraad, meubelen, landbouwalaam, paarden en hun uitrusting, koeien, hooi, strooi en graan en ook het aanwezige brandhout wilde verkopen. Toevallig zou dit kunnen samengevallen zijn met de regelmatige verkoop van bomen en talie door kapbeurten in zijn bossen (212 loten één dag later).
Veel aannemelijker echter is, dat de erfgenamen moesten overgaan tot die openbare verkopen om de successierechten te betalen. Immers deze verplichtingen zijn van alle tijden. Het successierecht bestond al bij de Romeinen: het “vicesima heridiatum” en bedroeg 5%. Tijdens het feodale tijdperk (Ancien regime) diende men een “droit de relief” te betalen bij de overgang van een leen. De successierechten van toepassing in 1848 gaan in feite direct terug tot het systeem dat uitgewerkt werd in de Franse revolutionaire wetgeving (wet van december 1790). Daarin werd onderscheid gemaakt tussen roerende en onroerende goederen en werd een ander tarief aangerekend in functie van de graad van verwantschap. De achterliggende filosofie van de Franse erfenisbelasting kan als volgt geformuleerd worden: de maatschappij maakt erfenissen mogelijk en beschermt het privé-bezit. Het successierecht is hiervoor de vergoeding. De hedendaagse successieregeling vertoont nog zeer veel gelijkenissen met de ons opgelegde wetten door de Fransen in 1790.
Het was een ongeschreven wet bij de adel dat aan onroerend goed van de adellijke familie niet werd geraakt. Dit was onverbreekbaar familiebezit dat te allen tijde als entiteit in de familie moest blijven. Grondeigendom was een traditioneel voorrecht van de rijke adel. Tijdelijke liquiditeitsproblemen moesten op een andere wijze worden opgelost, nooit door verkoop van onroerend goed.
Van faillissement was dus zeker geen sprake op het kasteel te Geluveld, want de familie leefde nog lang en gelukkig en vooral heel rijk.