De oudste vermelding over het bestaan van onderwijs (en een abdijschool) te Zonnebeke treffen we aan in een handschrift van 1568, bewaard in archief van de Augustijnenabdij van Zonnebeke in het Grootseminarie te Brugge.
We lezen: “Kinderen met oversloppen wesende van de schoole vant clooster…” en “…twaalf schoolkinders met oversloppen in dien datter soo vele commen, elk een witte broot.” Het schoolonderricht werd dus gegeven door een kloosterling van de abdij, waarschijnlijk door de kloosterling-pastoor van de parochie.
Met de verwoesting van de abdij door de Geuzen in 1578 en het dertigjarige verblijf van de kloosterlingen in hun refuge te Ieper zal de abdijschool ongetwijfeld opgehouden hebben te bestaan. In de parochieregisters van 1633 stoten we regelmatig op de naam van “magister” Joannes Courtois als getuige in huwelijksakten. Was hij dan schoolmeester? De naam “magister” hoeft niet noodzakelijk de lading te dekken.
In elk geval, in 1649 richtten de notabelen van Zonnebeke een schrijven naar abt Bernardus De Hane van de abdij waarin ze zich beklagen dat de jeugd ongeletterd blijft bij gebrek aan school en schoolmeester. Zij stellen voor een school te (laten) bouwen op een braakliggend stuk grond op het einde van het kerkhof (rond de kerk) waar de processie nooit passeert en geen graven liggen.
In de ligger van 1765 lezen we onder art. 156 “Oost aen het voornoemde kerckhof van Zonnebeke eene partye hovenierhof gaende met het costeriehuys der parochie van Zonnebeke …” Dus het kosterijhuis stond waar een eeuw vroeger de plaats was gesuggereerd voor het bouwen van een school. Maar… de koster was in die tijd ook de schoolmeester van het dorp.
De lijst van de gekende kosters-schoolmeesters ziet er als volgt uit:
- Judocus van Renterghem: in 1622 staat hij in de kerkregisters vermeld als “secularis custos”, de eerste wereldlijke koster. Hij was gehuwd met Jacoba Spillebeen die overleed in 1623. Vóór de Geuzentijd (1578) was de koster een geestelijke (kloosterling). Judocus hertrouwde op 23 april 1624 met Tonnyne Boutte. Hij gaf zijn ontslag begin 1627.
- Jacobi Breyan: vanaf 1633 staat hij regelmatig in huwelijksakten als getuige.
- “Magister” Joannes Courtois: nergens wordt hij “custos” of koster genoemd. Het is zelfs helemaal niet duidelijk of van Renterghem, Breyan en Courtois wel degelijk ook onderwijzer waren of onderwijs verstrekten.
- Olivier Boone: hij werd koster-onderwijzer in het najaar van 1641 en bleef dit tot 3 september 1696, datum van zijn overlijden te Zonnebeke.
- Joannes Carpentier: hij was ongehuwd en (tweede?) schoolmeester. Hij overleed op 6 juni 1689.
- Jacobus Carpentier: hij werd koster-schoolmeester in 1696 en bleef het tot hij te Zonnebeke stierf op 15 januari 1751 (een record?).
- Maximiliaan-Emmanuel Carpentier: hij was zoals zijn vader koster-schoolmeester van 1751 tot 1756, het jaar waarin hij overleed.
- Ambrosius-Albertus Valcke: hij werd geboren te Westrozebeke en werd koster-onderwijzer benoemd op 13 augustus 1756. Hij was gehuwd met Anna-Theresia Eeckhout, ook afkomstig van Westrozebeke. Hij stierf op 15 januari 1786 aan een hersenbloeding.
- Josephus-Franciscus Catteau: hij werd geboren te Sint-Jan bij Ieper. Hij huwde met Marie-Thérèse Valcke, geboren op 3 april 1759 als dochter van koster Ambrosius Valcke. Hij volgde zijn schoonvader op als koster-onderwijzer tot hij stierf op 77-jarige leeftijd op 24 januari 1841. Drie weken eerder, op 5 januari 1841, was zijn vrouw overleden.
- Gregorius Catteau: hij werd geboren in 1800, bleef ongehuwd en volgde zijn vader op van 1841 tot 8 september 1865, dag waarop hij overleed. Hij was aan de drank verslaafd en hij liep menige berisping op vanwege de schooloverheid en de schoolinspectie. Hij werd zelfs bedreigd met verlies van wedde. Op een dag moest hij naar een school-conferentie naar Moorslede. Hij geraakte echter niet verder dan “de Broodseinde”. Ook als koster haalde hij toeren uit. Zo luidde hij eens ‘voor noene’, ’s nachts om 12.00u. Als koster werd hij in 1865 opgevolgd door Judocus van Hende en als schoolmeester door Franciscus Lammens, grootvader van de latere pastoor E. H. Gerard Lammens. Na Franciscus Lammens kwam Emiel Pil als (hoofd)onderwijzer in 1884 en daarna Jêrome Huyghe vanaf 1912.
In 1844 werd de school gemeenteschool want de wet van 24 maart 1842 verplichtte toen elk gemeentebestuur een eigen school te onderhouden. Ze werd gehuisvest in de gebouwen die later in 1896 werden afgebroken en herbouwd tot gemeentehuis, op de hoek van de Ieperstraat en de Statiestraat (nu Langemarkstraat). Enkele jaren later werd langs de Beselarestraat (nu Dr. Berten Pilstraat) een nieuwe gemeenteschool gebouwd met drie klassen en aanpalend woonhuis.
Voordien, sinds 1 februari 1835 huisden de zusters van de H. Vincentius à Paulo in de gebouwen op de hoek van de Statiestraat en de Ieperstraat en ze verstrekten er onderwijs uitsluitend aan meisjes. Ze leerden ze lezen, schrijven, de catechismus, weven, kantwerk en breien. Wegens plaatsgebrek kochten de zusters rond 1845 een groot herenhuis met hof op de hoek van de Foreststraat en de Roeselarestraat en verbouwden het tot nieuw klooster met kapel en schoolgebouw. Ze werden op 3 maart 1881, als gevolg van de nieuwe (hatelijke) schoolwet van 1879, uit dit klooster verdreven. Een nieuw klooster werd ingericht in een groot herenhuis, in bruikleen gegeven door de godvruchtige juffrouwen Annoot uit Ieper. Het stond langs de kalseide naar Ieper (aan de Voerman). De kloostergemeenschap werd in 1883 verenigd met het klooster van de Zusters van Liefde uit Moorslede. In 1884 werden een nieuw klooster en een school gebouwd in de Ieperstraat, dichter bij de kerk, waar vanaf 23 december 1884 opnieuw werd onderwezen. Het tijdelijke onderkomen aan de Voerman werd vanaf dan een tehuis voor ouderlingen: het Hospice St.-Joseph, eveneens beheerd door de zusters.
De wet van 19 mei 1914 die de schoolplicht tot 14 jaar invoerde maakte een einde aan het vele schoolverzuim. De hoge graad van analfabetisme kon van dan af eindelijk sterk afnemen.