Op maandag 26 mei 1890, tweede Sinksendag, zat Frederik Decroy dicht bij zijn woonst in Beselare te kaarten in een herberg. Plots stormden zijn twee kinderen de herberg binnen, verschrikt, huilend en stamelend dat twee vreemde mannen hun huis waren binnen geraakt en alles dooreen gooiden en hun moeder bedreigden.
Frederik Decroy haastte zich huiswaarts. Thuis gekomen, hebben de twee schurken hem lafhartig vermoord. Ze stonden hem verdekt op te wachten want ze hoorden iemand naderen. De moordenaars vluchtten weg en Frederik werd ongeveer gelijktijdig gevonden door zijn echtgenote en zijn kinderen, badend in een plas bloed.
Korte tijd nadien waren tientallen mensen toegestroomd bij het huis. Een kerel liet zich door zijn gepraat al gauw verdacht lijken. De rijkswacht hield hem aan samen met een kompaan. Het waren Jan Casteleyn en Jules Goemaere. Beiden werden naar de gevangenis van Ieper overgebracht en ter beschikking gesteld van het gerecht.
Nauwelijks was het lijk van Decroy koud of een zekere Libert, bijgenaamd “De Witte” kreeg het diezelfde dag in een andere herberg aan de stok met twee vreemdelingen uit Rollegem-Kapelle. Vrij snel werden de messen getrokken. Libert verwondde een van zijn tegenstrevers maar kreeg daarop zelf een dodelijke messteek in zijn zijde. Hij zeeg bloedend neer en was enkele tellen later overleden. De daders namen in allerijl de vlucht. Later op de week werden twee verdachten uit Rollegem-Kapelle opgepakt.
De stille landelijke gemeente Beselare, waar wel regelmatig een robbertje werd gevochten, vooral om vrouwelijk schoon, was geschokt door zoveel zinloos geweld. Het katholieke (Le Journal d’Ypres) en het vrijzinnige (De Toekomst) Ieperse weekblad schoven elkaar de ‘zwarte piet’ toe bij het zoeken naar een verklaring voor de agressie. Zelfs de schoolstrijd van enkele jaren voordien, die in onze gemeenten zware morele schade had toegebracht, werd als mogelijke verklaring terug opgerakeld.