Na de Eerste Wereldoorlog werd in het puin van de O.-L.-Vrouwkerk te Zonnebeke de grote vooroorlogse kerkklok Maria zwaar beschadigd teruggevonden. De kerkfabriek gaf opdracht aan de klokkengieterij Casard uit Tellin in de provincie Luxemburg, om van die klok twee nieuwe klokken te gieten; een grote en een middelgrote. De nieuwe klokken werden geleverd in april 1921 en in afwachting van de heropbouw van de kerk, opgehangen aan een stelling op de patronagekoer want de patonaatzaal fungeerde toen als noodkerk. De nieuwe klokken werden plechtig gewijd op 1 juni 1921. De zwaarste klok (1.210 kg) werd toegewijd aan de H. Godelieve. De peter was Eugène Biebuyck, hoog-koninklijk commissaris van de Dienst van de Verwoeste Gewesten, afdeling Zuid-West-Vlaanderen (een centrale organisatie die de gemeentebesturen moest bijstaan in de heropbouw en de repatriëring van de inwoners). Hertogin Etienne de Beaumont, een belangrijke weldoenster, werd de meter. De middelgrote klok (de bamtoon) woog 830 kg. Ze werd door pastoor Lammens toegewijd aan Sint-Jan (tweede patroonheilige van de kerk) en kreeg Emiel Priem, schepen van de gemeente, als peter en Haar Koninklijke Majesteit Prinses José van België als meter. De nieuwe klokken werden, samen met de na de oorlog ongeschonden teruggevonden kleine klok of het ‘schelleke’ dat vandaag nog dienst doet als ‘endeklok’, opgehangen in de prachtige nieuwe kerk medio 1924.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam er op 19 december 1942 een verordening van de Duitsers waarbij de kerkklokken werden opgeëist. Op zondag 21 maart 1943 werd van op de preekstoel in iedere Belgische kerk een herderlijke brief voorgelezen, waarin geprotesteerd werd tegen verplichte tewerkstelling in Duitsland en de inbeslagname van de klokken. Het opeisingbevel werd maar traag uitgevoerd maar op donderdag 17 februari 1944 kwam de firma Van Campenhout uit Haren-Noord de stellingen en het nodige gerief voor het neerlaten van de klokken naar Zonnebeke brengen. ‘s Anderendaags werden de klokken neergehaald en voorlopig op de vloer in het portaal geplaatst. Op de volgende zondagvoormiddag hebben verontwaardigde jongelingen in “De Hertog van Brabant” het plan gesmeed om de klokken op een kar met autobanden te transporteren naar de kleigroeve van de steenbakkerij Iweins- Vanbiervliet in de Beselarestraat (nu Berten Pilstraat) en ze daar te verbergen onder de klei. Enkele gemeentemandatarissen hadden het gehoord en konden de jongeren op andere gedachten brengen, wegens het gevaar voor gijzeling en terechtstelling van onschuldige burgers. Op woensdag 23 februari 1944 werden de klokken op een vrachtwagen geladen en weggevoerd. Ze zouden versmolten worden tot kanonnen om dood en vernieling te zaaien.
Na de capitulatie werden de klokken onbeschadigd teruggevonden in Hamburg. Per schip, via Antwerpen, werden ze teruggebracht en op maandag 12 november 1945 onder grote belangstelling terug opgehangen in de toren. Hierbij las Marie-Louise Deseyne namens de schoolkinderen een emotionele welkomstgroet voor. Het klonk als volgt:
“Het zal zeker niemand verwonderen als wij, kinderen van Zonnebeke, in een jubelende feeststemming rondom onze klokken geschaard staan, en haar hartelijk proficiat wensen met haar terugkomst in ons midden. Daar waar groote lieden haar stem toch zoo kunnen ontberen, is het voor ons, kinderen, een stuk uit ons leven van droom en werkelijkheid, dat we samen met de klokken voelden wegzinken en vandaag blijde herrijzen.
We weten nog goed, hoe gij beide, Godelieve en Sint Jan, op dien morgen van 18 Februari 1944, in het portaal der kerk stond, stom en stil en weemoed kwam ons hart vervullen, omdat we wisten dat dit niet was om de Rome reis van uit den toren te ondernemen op Witten Donderdag, om het opzoeken der Paascheieren in te luiden op den morgen van Christus’ Verrijzenis. En gij scheent te vragen: “Hebben we dan ons werk niet wel gedaan? Of klinkt onze stem te hard in uw doove ooren”? Neen lieve klokken, dat was het niet. Men wilde uw stem dooven voor altijd, en gij zoudt versmolten worden tot gapende monden die den dood over de menschen zouden uitspuwen.
Dagen aan een stuk hebt gij er blijven staan, als scheen de verraderlijke hand te twijfelen of zij haar werk voltrekken zou. En toch gebeurde het. We wilden niet opzien, wanneer men U oplaadde op 23 Februari 1944, maar we keken U na bij uw ontvoering. We legden in onzen blik een eeuwig Vaarwel. Maar de Heer dien ge diendet heeft er anders over beslist. Hij, die hemel en aarde regeert, zette ook een punt achter den langen zin der snoode daden van den overweldiger. En gij bleeft ongeschonden.
Intusschen hoorden we enkel nog uw kleine Zus die haar uiterste best deed en voor zoveel het haar gegund werd, de menschen aanmaande, al was het dan niet met de felle doordragende stem van U beide. De dagen hadden nog weinig verschil en een huwelijk geleek een begrafenis en de feesten werden ingeluid evenals de doodenavond van Allerheiligen. Hoe droevig…
Maar nu zijt ge terug – en wij, kinderen, beloven naar U beter te zullen luisteren en te komen naar de kerk als gij ons aanmaant dat het Zondagsmis, of eerste Vrijdag is. We beloven ook in naam van Vader en Moeder en van al de menschen van onze parochie dat Uw Schepper voldoening beleven zal aan Zonnebeke.
Dat men U maar gauw uw plaatsje terugschenke ginder hoog in den toren, en doe maar uw beste GODE TER EERE EN ONS TEN BATE.
Namens de Schoolkinderen.”
Op zondag 18 november werd voor de eerste maal na de bevrijding weer het Te Deum gezongen in de kerk te Zonnebeke.