Louisa de l’ Espinoy, de vierentwintigste en laatste abdis van de abdij, werd gewijd in 1559, het jaar vóór de oprichting van de bisschoppelijke zetel te Ieper. Voordien was ze reeds gedurende zes jaar overste van het klooster te Merkem.
Ter gelegenheid van haar aanstelling werd door Karel van Ypre een zeer mooi en kunstig schilderij gemaakt. Het was een ruitvormig schild, voorstellend een beeldschrift (rebus), waartussen twee hofjonkvrouwen afgebeeld staan. De wapens van het huis de l’ Espinoy, met onderaan het jaartal 1559 zijn eveneens zichtbaar. In de omtrek van het wapenschild kan men volgende verzen lezen:
“Ghelyc die lelie tusschen die doornen groeyt,
Zoo onder de dochters myne vercoren bloeyt.”
Het doek hangt vandaag nog in het museum Merghelinck te Wulveringem (Beauvoorde).
Louisa de l’ Espinoy overleed te Ieper op 7 december 1586 in de schuilplaats van de abdij en ze werd begraven in de Sint-Jacobskerk vóór het hoogaltaar. Het schuiloord van de zusters, ook refuge genoemd lag in de Clierstraat, nu Sint-Jacobsstraat, rechtover de gelijknamige kerk. Ze werd aangekocht voor 200 pond door de twintigste abdis Maria Six op 18 april 1515 aan de paters van de abdij der Duinen bij Veurne, die er toen hun intrek hadden.
Tijdens het congres van Trente, waaraan de eerste bisschop van Ieper deelnam, werd beslist om de geestelijke kerkverenigingen voor vrouwen te lande te laten terugkeren naar de steden, en dit uit veiligheidsoverwegingen. Het was meer dan tijd want de Calvinisten hadden reeds tweemaal de abdij der Nonnebossen overvallen waarbij Louisa de l’ Espinoy zwaar gewond raakte. Daardoor heeft zij op 6 juni 1567 met haar medezusters voorgoed het klooster verlaten om zich binnen de muren van Ieper te vestigen.