Albrecht Maria Joseph Pil, met als roepnaam Berten, werd geboren te Zonnebeke op 9 mei 1892. Hij was de zoon van Emiel Pil, een onderwijzer uit Diksmuide die in 1880, op vraag van pastoor E.H. Richard Bossaert, naar Zonnebeke kwam om les te geven in zijn pas opgerichte katholieke jongensschool, en van Romanie Van den Bulcke. Hij was het jongste kind in het gezin en kwam na Maria (°1882), Jozef (°1884) en Valeer (°1885), de latere priester. Vader Pil werd hoofdonderwijzer in de gemeenteschool in 1884 en vanaf dan woonde het gezin in het schoolhuis in de Beselarestraat (nu Dr. Berten Pilstraat). Hij was eveneens landmeter, opzichter van de Belgische Boerenbond en in 1912, na het ontslag van notaris Henri Paret, werd hij gevraagd en benoemd als gemeentesecretaris. Daarop ging het gezin in de Statiestraat (Langemarkstraat) wonen.
Berten groeide op in een zeer christelijk en sociaalvoelend gezin, alles gebeurde er steeds ter ere van God en ten dienste van de evenmens. Hij genoot ook met volle teugen van het mooie Zonnebeke, aan de poort van het kasteel (de oude abdijsite) en op een boogscheut van de Polygone en de Nonnebossen. Daarbij was hij uitzonderlijk begaafd, kortom een zonnekind. Na de lagere school trok hij naar het St.-Vincentiuscollege te Ieper en volgde de Latijnse afdeling. Geleidelijk aan borrelde het Vlaamse bewustzijn bij hem op en hij werd erfgenaam van de Rodenbachidealen. Later zou de Vlaamse ontvoogdingsstrijd zijn grootste zorg worden. Vooral tijdens de vakanties zette hij zich in voor vergaderingen, fietstochten, bedevaarten, volksfeesten, toneelopvoeringen en liederenavonden. Hij was een leiderstype die vertrouwen schonk door vooral ook veeleisend te zijn voor zichzelf, dit alles voor zijn grote doel Vlaanderen Vlaamser maken.
Na als laureaat in 1911 het middelbaar onderwijs te hebben verlaten, besloot hij verder te studeren te Leuven voor doctor in de wetenschappen. In de grote vakantie van 1911 heeft hij samen met zijn broer Valeer, toen al priester-leraar aan het college te Veurne, te Zonnebeke de studentenbond ‘De Sint-Jansgilde’ opgericht met als leuze: “Bloeiend in deugd en vreugd”. Hij werd de eerste voorzitter van de 14 leden tellende bond. Hijzelf, Valeer Pil, Michel Duthoy, Asterie Cappelle, Albrecht Willems en Antoon Vanwalleghem waren de bezielers. Ook te Ieper was Berten een jaar hoofdman van de collegebond ‘Scherminkel’.
In zijn eerste academiejaar sloot Berten zich aan bij de pas opgerichte Vlaamse vereniging ‘Amicitia’. Het was een nieuwe studentenvereniging die zich afzette tegen het bierromantisme en vooral opkwam voor de Vlaamse gedachte. Samen met Firmin Deprez, rechtenstudent uit Torhout, werd Berten er het boegbeeld van. Hij werd meteen bestuurslid voor West-Vlaanderen. Hij was ook lid van ‘De Sociale Studiekring en Sprekersbond der Leuvensche Studenten’, van ‘De Vlaamsche Apologetische Kring Geloof en Wetenschap der Leuvensche Hoogeschool’ en van ‘Taal en Kennis’ die zich inzette voor de vernederlandsing van de wetenschapsbeoefening. Hij slaagde met grote onderscheiding in zijn eerste jaar en tijdens de vakantie droeg hij zijn bezieling voor ‘Amicitia’ uit in de thuisregio door spreekbeurten, liederenavonden en tal van Vlaamse manifestaties. Zijn optreden wekte bij iedereen warme sympathie op en geloof in zijn eerlijke oprechtheid. Overal waar hij verscheen had hij de massa op zijn hand. Hij wekte bij zijn volk meer Vlaams bewustzijn en fierheid op. Hij verdedigde en veroverde Vlaanderen ook met de pen. Hij schreef regelmatig een bijdrage in ‘Het Ypersche Volk’ over de noodzakelijke vervlaamsing in het onderwijs, het leger, het gerecht en de administratie. In zijn tweede academiejaar haalde Berten onderscheiding. Dat jaar trad hij ook toe tot het literair-cultureel studentengenootschap ‘Met Tijd en Vlijt’, de ‘Cercle Industriel’ en de ‘Antialcoholische Studiekring en Onthoudersbond’. Het illustreert Bertens enthousiasme, gedrevenheid en idealisme. Hij wilde meer zijn dan een grijze muis en actief bijdragen tot de evolutie binnen de verschillende studiekringen.
Tijdens de vakanties mocht Marie van Gastel, dochter van Jacques van Gastel uit Antwerpen op verlof komen in het rustige Zonnebeke. Jacques van Gastel was hertrouwd met Augusta Pil, de nicht van vader Emiel Pil. Marie van Gastel raakte gecharmeerd door de imposante verschijning en vranke persoonlijkheid van Berten en van het ene kwam het andere… Maar het wordt 1914 en toen was er de grote oorlog. Berten was bezig aan het eerste jaar doctor in de scheikunde waarin hij opnieuw onderscheiding haalde.
Berten Pil wilde, beantwoordend aan de A.K.V.S.-oproep (het Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond), zich als vrijwilliger in het leger aanmelden. Hij vond het zijn plicht als student en flamingant, tegenover België en Vlaanderen. Vader Emiel Pil stelde echter zijn veto. Op 20 oktober moesten alle inwoners van Zonnebeke manu militari de vlucht nemen naar het westen. De familie Pil zou gedurende acht maand te Reningelst verblijven. Op 14 mei 1915 vertrok het gezin Pil uit Reningelst naar Parc Saint-Maur (Fr.). Valeer was toen al vier maand in Tours als aalmoezenier. Berten ging naar Calais waar hij zich toch als oorlogsvrijwilliger ging aanmelden. Aan zijn idealisme viel niet te tornen. Hij moest Vlaanderen helpen verdedigen. Hij kwam terecht in een opleidingskamp in Parigné-l’Evecque (Sarthe). Op 8 augustus werd hij korporaal, op 9 november sergeant. Op 4 juni 1916 vertrok Berten Pil naar het front, in de sector Pervijze. Hij werd ondergebracht in het 23e Linieregiment. Hij was sergeant in de 10e compagnie, van het 3e bataljon. Op 27 maart 1917 werd hij adjudant. Dit bood hem heel wat voordelen, vooral beter voedsel bij de officieren aan tafel. In de nacht van 9 op 10 september 1918 voerden 15 soldaten onder leiding van Berten Pil te Merkem een aanval uit en ze namen zeven Duitse soldaten krijgsgevangen. Hiervoor werd hij gedecoreerd met het Oorlogskruis, een ereteken dat werd verleend voor uitzonderlijke moed in de confrontatie met de vijand. Berten vertrok op 18 september met verlof bij zijn moeder en zus in Tours. Hij was er zo niet bij in de eerste fase van het geallieerde eindoffensief, waarin heel wat Belgische militairen sneuvelden. Door het grote verlies aan officieren (meer dan duizend) kreeg Berten Pil op 12 oktober 1918 een promotie tot hulponderluitenant. Tijdens de tweede fase van het bevrijdingsoffensief, rond Torhout, Roeselare, Izegem kreeg Berten een grote zweer op zijn voet waardoor hij niet meer op kop van zijn manschappen kon marcheren. Hij wilde hen echter niet verlaten en volgde zijn ‘piotjes’ in de ambulancewagen. Ondertussen ging het vrij snel en de troepen naderden Gent. Op 11 november 1918 was er de wapenstilstand. Op 7 april 1919 mocht Berten Pil als militaire student naar België terugkeren om zijn studies verder te zetten. De andere Belgische militairen bezetten Duitsland zolang de vrede nog niet was getekend. Hij moest in uniform blijven lopen en kon elk moment terug opgeroepen worden wat op 25 mei ook gebeurde. Eindelijk, op 3 juli kon hij met onbepaald verlof en op 15 augustus 1919 werd hij gedemobiliseerd. De balans van zijn legercarrière was: 51 maanden legerdienst waarvan 13 in opleidingskampen en 38 aan het front, vijf frontstrepen en vier eretekens: Overwinningsmedaille, Herinneringsmedaille 1914-1918, Oorlogskruis met Palm en het Vuurkruis.
Ondanks de beloftes van de koning Albert I kwam na de wapenstilstand niets in huis van eerbied voor de Vlaamse taal en gelijke behandeling voor Vlamingen en Walen. Pil ging zich hoe langer hoe meer opstellen als één der meest uitgesproken bepleiters van Vlaams zelfbestuur. Begin juli 1919, opnieuw in het vertrouwde Leuven, werd Berten voorzitter van de West-Vlaamse Gilde, kort daarop voorzitter van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (K.V.H.V.) en enkele weken later praeses van het Algemeen Vlaams Hoogstudentenverbond (A.V.H.V.). Op 26 september is de jonge regentes Marie van Gastel na een vijfjarig verblijf in Amerika, in opdracht van het Rode Kruis, teruggekeerd en beiden bouwden hun vooroorlogse liefdesrelatie verder uit. Zij werd een grote steun voor Berten in zijn strijd voor de Vlaamse Beweging.
Eind september 1919 richtte Berten Pil, samen met Jozef Vanderstraeten een nieuwe politieke partij op, ‘Het Vlaamsche Front’, om deel te nemen aan de parlementsverkiezingen van 16 november. Hij voerde vooral campagne tegen de inertie van de regering bij de heropbouw van de Verwoeste Gewesten en de ontkenning van de Vlaamse rechten. Hij behaalde als tweede op de lijst 3.392 voorkeursstemmen maar kon toch geen zetel bemachtigen in de Kamer.
Op 7 juli 1920 begon Berten Pil aan zijn laatste examens te Leuven. Eind augustus was hij klaar met zijn proefschrift en in oktober studeerde hij af op voldoende wijze als doctor in de scheikunde. Ondertussen had hij gesolliciteerd bij N.V. Photoproducten Gevaert te Mortsel. Berten kende Lieven Gevaert van zijn studententijd en hij werd onmiddellijk aangenomen. In oktober ging hij aan de slag. Ondertussen had hij samen met Marie van Gastel een huis gekocht in Oude-God, een deelgemeente van Mortsel, en op 12 september 1920 huwden ze te Antwerpen. Op 9 april 1922 werd hun eerste zoon Jaak geboren, op 9 mei 1924 volgde Emiel en op 5 oktober 1929 sloot Walter de rij. De drie zonen zouden later alle priester worden.
Door systematische experimenten slaagde Berten Pil er in bij N.V. Gevaert de vooruitgang in de fotografische technieken fel te bevorderen. Hij deed baanbrekend werk op gebied van kleurenfotografie en werd directeur van de research. Op 14 april 1937 kreeg hij de onderscheiding van Ridder in de Kroonorde.
In zijn vrije tijd zette hij zich hardnekkig in voor de wetenschap en de ‘Vlaamse Beweging’. Hij stond aan de wieg van de ‘Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging’ en de ‘Vlaamsche Chemische Vereniging’. Hij was medestichter van het ‘Verbond der Vlaamse Oudstrijders ‘(V.O.S.) en het ‘Verbond van Vlaamsche Nationalisten: De Blauwvoet’. Hij steunde de politieke ‘Christene Vlaamsche Volkspartij’ en werd in 1936 lid van het VNV. Hij werd bestuurslid van de ‘Vlaamsche Legercommissie’, voorzitter van de ‘Vlaamse Toeristenbond’ van 1923 tot 1928, lid van de raad van beheer van ‘Het Nieuwe Volkstoneel’ en voorzitter van het ‘Centraal Comité voor Amnestie’.
Vanaf september 1938 verergerde de chronische longaandoening waar hij al acht jaar last van had en hij moest het kalmer aan doen. Op 5 november 1940 overleed hij aan lymfekanker op 48-jarige leeftijd in zijn woning te Oude-God. Op 9 november werd hij onder massale belangstelling begraven. Carlo Gevaert typeerde hem ten volle in zijn lijkrede met de woorden: “Zijn geloof en zijn volk waren de stuwkracht van zijn daden. Zijn leven, studie en werk waren één strijd voor Vlaanderen en de kerk. Zijn ganse jonge leven had Berten Pil veil gehad voor Vlaanderens ontvoogdingsstrijd, eerst als collegestudent, later als hogeschoolstudent, als frontsoldaat, als politicus, als volksredenaar en schrijver met een scherpe pen, als christen vooral. Hij gaf zich onbaatzuchtig en volledig aan Vlaanderen, zowel op sociaal, politiek als cultureel gebied. Voeg bij dit alles zijn onverpoosde wetenschappelijke bedrijvigheid, zijn medewerking aan tijdschriften, zijn cursussen aan de volksuniversiteit, zijn boeken over scheikunde en u begrijpt het wellicht dat Vlaanderen een groot figuur verloor, een man in Zonnebeke geworteld.” Op 9 november 1996 werden de stoffelijke resten van Berten Pil, Marie van Gastel en hun zoon Walter herbegraven op de gemeentelijke begraafplaats te Zonnebeke. Daar mogen wij fier op zijn.