Onze streek werd tussen 1799 en 1802 geterroriseerd door de beruchte Bende van Bakelandt die opereerde vanuit het grote beschutting biedende Vrijbos. Dergelijke groepscriminaliteit was geen unicum voor onze streek en die tijd. Zij kaderde in de historische context van de Franse Periode die een einde had gesteld aan het welvarend Oostenrijks Bewind. Onze regio werd stelselmatig uitgezogen door de Franse militaire contributies, belastingdruk, boeten en een ontwaardende munt (assignaten). De vijandigheid tussen Frankrijk en Engeland betekende de doodsteek voor de lakennijverheid en rundveepest en besmettelijke ziekten bij de bevolking versnelden nog de ontwikkeling van pauperisme en zelfs hongersnood. Dit was de uitgelezen voedingsbodem voor criminaliteit waarin de economisch zwakkeren dikwijls uit nood een uitweg zochten. De ‘Bloedwet’ die voorzag in de verplichte legerdienst deed passief verzet omslaan in actief verzet zoals valse of fictieve naamdracht, dienstweigering en desertie. Velen werden aldus als staatsgevaarlijk bestempeld en stelden zich bloot aan strenge Franse strafmaatregelen. Dit alles werkte de groepscriminaliteit in de hand want bendevorming was een ‘praktische’ manier om zich in die moeilijke tijden enigszins te weer te stellen.
Zich voorzien van de elementairste levensbehoeften was het doel van die bendes (sociaal-economisch banditisme). Er gebeurden weinig moorden en verkrachtingen maar de bendes maakten zich wel schuldig aan bedrog, inbraak, vermomming, folteringen (voetbranderij), geweldpleging, verminkingen, doodsbedreigingen, afpersingen en brandstichting. De slachtoffers werden vooral gezocht in landelijke gebieden want de gebrekkige infrastructuur (wegen, verlichting…) en de bebossing waren een bondgenoot voor de criminelen. Vooral boeren en bewoners van landelijke herbergen moesten het ontgelden. Ambulante ‘marchands’-(bendeleden) traden op als verkenners voor de nachtelijk opererende benden.
De Bende van Bakelandt ontwikkelde zich te Staden in de eerste helft van 1799 op initiatief van de marginale familie Busschaert waar Bakelandt ‘te vrijen ging’. Het is vader Jean Augustin Busschaert die aanvankelijk optrad als bendeleider. Vrij vlug werd Pierre Joseph Cloet, geboren te Westrozebeke in 1749, maar wonende te Passendale op de wijk Het Meshaekveld, lid van de criminele bende. Hij was immers de halfbroer van Marie Denys, de echtgenote van Jean Augustin Busschaert en hijzelf was gehuwd met Rose Constance Maras. Officieel was hij landbouwer en dagloner. Hij was ongeveer 1,67 m groot, had zwart haar en wenkbrauwen, bruine ogen, normale mond, grote neus en een ronde kin en gezicht. Hij had twee kinderen, Pierre Joseph junior, geboren in 1779 en Anne Cathérine, geboren in 1786.
Hij was in de beginfase één van de kopstukken van de Bende van Bakelandt. Hij was zeker actief betrokken bij vier nachtelijke inbraken met diefstal te Hooglede, Passendale en Koekelare (2 x) tussen 26 november 1799 en 22 januari 1801. Het waren telkens zware misdrijven met veel deelnemers.
Alle bendeleden (33) werden opgepakt tussen 7 februari 1801 en 10 juni 1802. Het onderzoek verliep moeilijk want de bendeleden hielden de lippen stijf op elkaar. Ook Cloet ontkende elke beschuldiging. Dit belette de jury niet om hem te veroordelen tot de doodstraf op 20 augustus 1803, samen met nog 23 anderen, na een proces dat 17 dagen duurde. De onthoofding met de guillotine werd voltrokken op 2 november 1803 rond 15.30u op de markt te Brugge. Niemand kwam het lijk van de 54-jarige Passendaalse misdadiger opeisen. De deurwaarders François Joseph Vermeulen en Eugène Vanden Broucke deden aangifte van het overlijden op het stadhuis te Brugge. Hij werd dezelfde dag begraven op het kerkhof van het Sint-Janshospitaal.
De dochter van Pierre Joseph Cloet, Anne Cathérine, stierf op 29 december 1806. Ze was amper 20 jaar. De weduwe Rose Constance Maras overleed te Passendale op 9 maart 1807. Haar zoon Pierre Joseph deed de aangifte op het gemeentehuis. Daarna heeft hij Passendale verlaten en er is verder niets van hem gekend. In de volkstelling van 1815 staat één persoon met de naam Cloet vermeld te Passendale, namelijk de 14-jarige Ignace, een dienstknecht in het landbouwgezin van Jean Baptiste Van Mechelen. Het is meer dan waarschijnlijk geen zoon van Pierre Joseph en zijn vrouw. De tak van de familie Cloet is duidelijk uitgestorven te Passendale kort na de onthoofding van de criminele vader.
N.B.: Ook Pierre Jean Demeyer (genoemd Waen Meyer), een 52-jarige bezembinder en dagloner, wonende op de Drogenbroodhoek te Moorslede naast herberg “’t Meyboomke”, is bendelid in de Bende van Bakelandt. Hij woonde tussen 1778 en 1780 te Passendale.