Op het hooggelegen kruispunt van de banen Ieper-Roeselare en Westrozebeke-Wervik op het grondgebied van Zonnebeke ligt de wijk Broodseinde, in de volksmond “Brezende”. De naam is bekend sinds ongeveer 1500 en betekent zoveel als “het einde van een moerassig gebied”. Dit lijkt logisch als we weten dat de Broodseinde deel uitmaakt van de heuvelrug die het oosten van de stad Ieper omzoomt en die in de Eerste Wereldoorlog als natuurlijke verdedigingsgordel de toepasselijke beruchte naam “Ieperboog” kreeg toebedeeld.
Vanaf het kruispunt, ongeveer 50 m richting Zonnebeke rechts (nu eigendom bouwmaterialen Dejonghe), werd in 1799 de Broodseindemolen opgericht op een oude molenwal. Het was een houten standaard windmolen, een reus in zijn soort, die hoog uitstak boven de lage huisjes en de dubbele populierenrij aan weerszijden van de weg. De molen werd opgericht door Franciscus Alphonsius Masschelein, gehuwd met Joanna Theresia Haeghedoorne. Hij woonde op de zuid-oostelijke hoek van het Broodseindekruispunt in het eerste huis links richting Beselare en was er brouwer-herbergier van “De Broodseinde”. Hij was een geziene figuur (want burgemeester van 1798 tot 1799 en van 6 augustus 1800 tot 12 februari 1802) en hij zat er warmpjes in. Om zijn geld te beleggen en een broodwinning te voorzien voor één of meerdere van zijn negen kinderen (waaronder vijf zonen) liet hij een molen optrekken op zijn grond. Sinds 15 maart 1790 moest hiervoor geen octrooiaanvraag meer gebeuren wat een oprichting veel versoepelde en versnelde.
De molen, de grootste en de schoonste van de streek, was een driezolder van 8,5 m hoog, met een molenstake van 7,10 m en een gevluchte van 24,5 m. De onderste zolder werd gebruikt als stampkot om olie te persen uit kool- en lijnzaad terwijl in de bovenste zolders graan werd gemalen. De molen werd geëxploiteerd door de zonen Ignatius Masschelein als molenaar en Josephus Bernardus als olieslager. Ignatius verlaat Zonnebeke en de molen bij zijn huwelijk in 1830 en ook Josephus gaat zich in 1847 te Passendale vestigen als olieklaarder en oliehandelaar. Ondertussen heeft Bernardus D’Hooghe, gehuwd met hun zuster Sofia Coleta en bakker te Tielt de molen aangekocht uit onverdeeldheid na het overlijden van vader Franciscus Alphonsius en moeder Theresia in 1830. Vanaf 1847 wordt de molen uitgebaat door de kinderen D’Hooghe.
Op 26 november 1860, na het overlijden van Bernardus D’Hooghe op 5 mei 1855 en Sofia Coleta Masschelein op 5 juni 1860 wordt de molen openbaar verkocht. Enkele van de kinderen kopen hem samen maar hij wordt opnieuw te koop gesteld op 19 februari 1867. Nu is het de ongehuwde zoon Louis Edouard D’Hooghe, de vijfde (nog levende) telg uit het gezin, die de nieuwe eigenaar en molenaar wordt. Enkele maanden later huwt hij met Emilie Sofie Goudeseune uit Langemark. Hij ontmantelde vrij vlug de installatie om olie te stampen en zo werden nu nog enkel granen verwerkt want de klandizie was groot genoeg. In 1908 liet Louis Edouard een nieuwe stalen roe plaatsen in de molen door de gespecialiseerde firma Hippoliet Verhaeghe uit Ruddervoorde. Ze had een lengte van 24,5 m en koste 490 fr. In het najaar van 1909 werd de molen opnieuw erg beschadigd door een zware storm. Nu werd een nieuwe molenstake of staander van 7,10 m en 750 fr. aangebracht. Ook de kas van de molen werd nu herbeslagen met 200 m² nieuw ‘berd’.
Emilie Sophie Goudeseune overleed op 9 augustus 1911. Louis Edouard, ondertussen bijna tachtig geworden, gaf de fakkel door aan zijn jongste zoon Desiré-Henri D’Hooghe (door iedereen Henri genoemd) toen die op 12 juni 1912 huwde met Aurelie-Flavie Duthieuw uit de Groenestraat.
Op 20 oktober 1914, vroeg in de morgen, kreeg Henri het bezoek van Britse soldaten die het bevel hadden gekregen om de molen te vernietigen. De Britten wilden vermijden dat de molen als mikpunt kon fungeren voor de naderende vijand. Twee ladingen explosieven waren nodig om de molen van zijn voetstuk te halen. Om 08.30u in de morgen lag het sieraad van de Broodseinde, de schoonste molen van uren in het ronde, te zieltogen. De molenaar stond er wenend op te kijken. Het opblazen van de molen gold voor hem en zijn gezin alsook voor de buren als de ultieme waarschuwing om zelf op de vlucht te slaan voor lijf en leden. Henri en Aurelie kwamen terecht in Lizy-sur-Ourcq in het Franse departement Seine-Maritime. Hij werd er te werk gesteld op een watermolen waarvan de molenaar zijn militaire dienstplicht vervulde in het Franse leger. De Franse molenaar sneuvelde en Henri mocht na de oorlog verder de zaak runnen. Toen de weduwe hertrouwde moesten Henri en Aurelie toch de biezen pakken. Ze keerden in 1932 naar de Broodseinde terug en bouwden zich een huis in de Moorsledestraat. Hij ging nog vele jaren helpen in de maalderij Verleye in de Schipstraat. Aurelie overleed op 9 november 1955 en Desiré op 14 augustus 1972. Hij was bijna 87 jaar geworden.
Op 9 juli 1924 werd het molenerf via notaris De Baets openbaar verkocht aan metser Gaston Petillion. Tegenover de plaats waar eens de molen had gestaan werd door de Duitsers een militaire begraafplaats aangelegd, waar 6.000 à 7.000 landgenoten werden begraven.