11 november 1918, de wapenstilstand wordt getekend, de Grote Oorlog is voorbij. Maar alle ellende is nog lang niet van de baan. De terugkeer uit Frankrijk stond voor de deur. Sommigen zagen het niet meer zitten en bleven in hun ballingsoord. Immers in onze dorpen stonden geen twee stenen meer op elkaar. De bodem was vergiftigd en overal slingerde onontplofte munitie rond, onmogelijk om er nog te wonen, zo werd gezegd. Alleen ratten gedijden er nog tussen de lijken.
Tijdens de winter 1918-1919 werden Britse geniesoldaten ingezet om wegen en spoorlijnen enigszins te herstellen. Duitse krijgsgevangene werden in de regio te werk gesteld om wegen en openbare ruimten te ruimen van achtergelaten oorlogstuig, de grootste obusputten op te vullen, niet-ontplofte munitie te verzamelen en onbegraven lijken op te zoeken en samen te brengen. Beroving van die lijken was hierbij schering en inslag. Bij de opruiming werden ook zogenaamde ‘Tchings’ ingezet, Zuidoost-Aziatische soldaten van het Britse Gemenebest, die een heel slechte reputatie hadden.
Vanaf het voorjaar 1919 kwamen schoorvoetend de eerste Geluveldnaren terug naar hun geboortegrond. Urenlang dwaalden ze hier rond om enig tastbaar spoor te herkennen van hun vroegere verblijfsplaats, soms vruchteloos. Léopold Maertens en Léon Deboutte kwamen als eersten terug. Ze begonnen de vooroorlogse grond op te ruimen en een nieuw onderkomen op te bouwen, een barak opgetrokken met achtergelaten frontmateriaal. Zo goed of kwaad als het kon hernamen ze de vooroorlogse activiteit. Velen openden een herberg om drank en eten te verkopen aan ramptoeristen. Als één der eersten kwam ook raadslid Joseph D’Haene naar Geluveld terug.
Van het gemeentebestuur van vóór de oorlog bleef nog weinig over. Burgemeester Jules Vuylsteker was overleden op 30 maart 1918 te Le Touquet-Plage (Fr.). Raadsleden Henri Lamerand en Charles Louis Vanderstraeten waren eveneens overleden. Edmond Six was nog in Frankrijk. Aloïs Vandelannoote woonde in Krombeke, Charles-Louis Pattyn te Beitem en Aloïs Beyls te Roeselare. Toen de eerste gemeenteraad in 1919 werd samengeroepen moesten deze laatste raadsleden worden teruggehaald om geldig te kunnen vergaderen.
In april 1919 kwam Eugène Biebuyck, als Hoog Koninklijk Commissaris, naar Geluveld om het bestuur en de administratie op poten te zetten. Hij stelde eerste schepen Bruno Durnez (raadslid sinds 1887) aan als dienstdoende burgemeester. Léopold Maertens werd waarnemend secretaris. Leo Vandenbroucke en Jules Delva werden nieuwe raadsleden.
Met de grote terugkeer uit de vluchtelingenoorden in 1920 was er voor het gemeentebestuur veel werk aan de winkel. Het bracht er echter weinig van terecht, behalve bekvechten om de vervanging van Léopold Maertens als secretaris door uiteindelijk Aloïs Beyls junior op 21 september. Eind november riep arrondissementscommissaris Clinckemaillie uit Ieper Leo Vandenbroucke bij zich en duidde hem (buiten de raad om) aan als burgemeester van Geluveld om orde op zaken te stellen. Dit werd bekrachtigd via het koninklijk besluit van 1 december. Dit viel niet in goede aarde te Geluveld. De gemeenteraad gaf haar ontslag. Juffrouw Léonie Keingiaert de Gheluvelt en Martha Durnez, dochter van de dienstdoende burgemeester Bruno Durnez, trokken de straat op en verzamelden op een protestlijst aan de koning de handtekeningen van 386 van de 400 stemgerechtigde Geluveldnaren. Na heel wat ‘machinatie’ van het kasteel werd de aanstelling van Leo Vandenbroucke vernietigd op 15 januari 1921 en Bruno Durnez werd, in afwachting van normale gemeenteraadsverkiezingen enkele maanden later, in ere hersteld.
Met die gemeenteraadsverkiezingen van 24 april 1921 werd voor Geluveld een eenheidslijst ‘Gemeentebelangen’ voorgedragen. Voor de allereerste maal konden vrouwen kiezen en verkozen worden. Maar zonder verkiezing werd Léonie Keingiaert de Gheluvelt als vrouw tot burgemeester benoemd op 7 september, trouwens een primeur voor ons land.
Wie dacht dat daarmee de politieke onrust voorbij was te Geluveld, te meer omdat de bevolking een ongeëvenaarde inhuldiging op stapel zette voor haar nieuwe burgemeesteres op 16 oktober 1921, heeft het mis voor. Vrij vlug na haar aanstelling kwam de liberale Léonie Keingiaert de Gheluvelt in aanvaring met pastoor E.H. Michel Delrue. De onenigheid escaleerde naar een hoogtepunt tijdens de heropbouw van de kerk maar dat is een ander pittig verhaal.