Tot halverwege de 18e eeuw liep de grote baan, de ‘grooten heirwegh’ genoemd, van Menen naar Ieper via een aaneenschakeling van kronkelende aardewegen. Op Geluvelds grondgebied liep de baan van Kruiseke (Wervik), waar ze nu nog de Oude Ieperstaat noemt, via de huidige Leiestraat en de Oude Komenstraat, langs het schoolhuis en achter de café’s ‘Tivoli’ en ‘Sint-Elooi’ langs de Veldhoek tot aan de Oude Kortrijkstraat en zo verder naar Ieper. De controle van de wegen of ‘straetschouwinghe’ werd elk jaar uitgevoerd door een vertegenwoordiger van de kasselrij Ieper samen met de amman (veldwachter) van Geluveld. Vastgestelde schades moesten door de aangelanden worden hersteld.
In 1756, midden in de voorspoedige Oostenrijkse Periode, werd een nieuwe stenen weg aangelegd tussen Menen en Ieper. Keizerin Maria-Thérésia bevorderde in grote mate het handelsverkeer in de Zuidelijke Nederlanden door de aanleg van mooie rechte kasseiwegen en kanalen. Op 29 mei 1756 werd hiertoe een openbare lening uitgeschreven. Voor de financiering van de weg werd dus beroep gedaan op privé-kapitaal. Menige notabelen uit de streek tekenden hier gretig op in zoals: Karel Huughe, de baljuw van de kasselrij voor 9.800 pond parisis, abt Joannes-Baptiste Devos van Zonnebeke voor 6.299 pond parisis, de kerk en de dis van Zonnebeke voor 1.400 pond parisis, de dis van Geluveld voor 2.100 pond parisis, de Zwarte Zusters van Ieper voor 3.500 pond parisis…
Het stuk nieuwe weg liep, op het grondgebied van de kasselrij Ieper, van de Antwerpenpoort aan de rand van de stad tot aan de Fonteinestraat op de wijk de Nachtegaal (te Geluwe). De rest van de weg naar Menen moest worden gefinancierd en gerealiseerd door de Roede van Menen. De breedte van de nieuwe weg was voorzien op 70 voet (+/- 19 m), grachten incluis. De aanbesteding van de werken in 1757 voor het traject van de Nachtegaal tot aan ’t Hooghe te Zillebeke werd in ongeveer vijf gelijke delen van 1 km opgesplitst. De werken werden in de wacht gesleept door de aannemers Jozef Catteeuw uit Wervik, Pieter Decadt, Charles Louis Breyne uit Wervik, Jan Baptist Guillebeert en tenslotte Joannes Bodry. Deze werken werden voltooid tussen 1757 en 1759. Het stuk van ‘t Hooghe naar Ieper was eerder al in uitvoering. Langs de nieuwe weg stond (toen nog) geen enkel huis.
Om in de terugbetaling van de openbare lening voor de aanleg van de nieuwe ‘calchie’ te voorzien werden tolbarrières opgericht. Op Geluvelds grondgebied kwam er één aan het Kruisekekruispunt (waar de nieuwe weg de baan Wervik-Beselare kruiste) en één bij het verlaten van de dorpsplaats richting Ieper. Net voorbij Geluveld kwam er ook een tolbarrière op de wijk ‘t Hooghe te Zillebeke. In 1760 brachten deze tolbarrières al inkomsten op.
Joris Stragier bemande de tolpost Kruiseke en Maerten Cocle deze op de dorpsplaats om de ‘payage’ te innen. Hiervoor ontvingen zij een loon van 12 pond parisis per maand. Per voorbijkomende wagen moest aan de tolbarrière telkens een stuiver betaald worden, vermeerderd met een stuiver per paard. Vanaf vijf paarden werd dubbel tarief aangerekend. Voor een os, een koe of een vaars als trekdier moest slechts twee oortjes (= 1/4 stuiver) betaald worden. Er waren vrijstellingen voor alle legervervoer, de ambtenaren en de lokale boeren als ze iets vervoerden van of naar de eigen landerijen of weiden. Van 1 april tot 31 oktober was de vracht beperkt tot 5.000 pond voor een wagen en 3.000 pond voor een kar. Tijdens de vijf wintermaanden was dat respectievelijk 3.000 en 2.000 pond. Tijdens dooiperiodes was er helemaal geen vrachtvervoer toegelaten. Ook de postkoets van Ieper via Geluveld naar Menen en Kortijk moest een jaarlijkse tolbijdrage betalen. Driemaal per week deed de diligence, uitgebaat door Briais, het traject. Jaarlijks betaalde hij hiervoor 385 gulden tolgeld, driejaarlijks te herbepalen Ook de schapenboeren die hun kuddes op de grasboorden langs de nieuwe weg wilden laten grazen moesten hiervoor een jaarlijkse tol betalen. Houthakker Pieter Blieck mocht in 1781 en 1782 de bomen langs de nieuwe weg snoeien. Het snoeihout mocht hij houden voor 66 pond parisis. In 1789-1790 werden al ‘considerabele’ reparaties uitgevoerd aan de nieuwe kasseiweg.
Joseph van Haverbeke, een landbouwer op de hoeve ‘Te Gavere’ te Geluwe, en Basilius Vandamme, waren ondernemende lieden want vrij vlug kochten ze bij die tolbarrelen een stuk grond en bouwden er een herberg met paardenafspanning en slaapgelegenheid op. Ze heetten respectievelijk ‘’t Nieuwe Cruuseecke’ en ‘Sint-Hubertus’ voorbij de dorpsplaats. Beide herbergen hadden ook een eigen (huis)brouwerij. ‘’t Nieuwe Cruuseecke’, met bijhorende boerderijtje, werd uitgebaat door de familie van Haverbeke zelf. Herberg ‘Sint-Hubertus’, met zijn paardenstal voor 25 paarden en een ruime boltra, werd verhuurd aan en uitgebaat door Jan-Baptiste Vuylsteker.
Op 1 juni 1763 werd het tolbarreel op de dorpsplaats te Geluveld afgeschaft. Vanaf nu moest dubbel tarief betaald worden aan de Kruiseke-tolbarrière. Er werden afrekeningen gevonden in het stadsarchief van Ieper over de opbrengsten van die tolpost. De maandelijkse tol bedroeg gemiddeld 225 gulden (of dubbel zoveel ponden parisis). Volgens overeenkomst moest de kasselrij Ieper hiervan jaarlijks wel 78 gulden afstaan aan de Roede van Menen. Na het overlijden van Joris Stragier in 1767 zette zijn weduwe het tolheffen voort tot 15 mei 1773. Vanaf dan werd die taak overgenomen door Ignatius Joseph van Haverbeke, de uitbater van de herberg ‘’t Nieuwe Cruuseecke’.
In 1785 werden de dubbele tolrechten bij ‘’t Nieuwe Cruuseecke’ afgeschaft. Er kwam wel een nieuwe ‘verpachting’ van de tolbarrière. De waard van ‘’t Nieuwe Cruusecke’, Franciscus Minne, gehuwd met Barbara Dumortier, de weduwe van Ignatius van Haverbeke, haalde het bij de aanbesteding. Aan ‘’t Cleen Hooghe’ kwam er zo een wijziging van uitbater. De tol-inner Jacques le Houck moest het afleggen tegen Joannes Rotru, de herbergier van de herberg ‘’t Groote Hooghe’. Om de drie jaar werd vanaf nu een nieuwe aanbesteding uitgeschreven. In 1789-1790 kreeg ‘’t Nieuw Cruuseecke’ een stenen tolbarriere.
Vanaf 1865 hoefde geen tol meer te worden betaald op de baan Menen-Ieper. De goed beklante herberg-afspanningen bleven uiteraard bestaan. ‘’t Nieuwe Cruuseecke’ bleef lang een familiezaak maar wijzigde herhaaldelijk van naam zoals ‘Sint-Joseph’, ‘Cabaret Cruyzecke’, ‘De Witte Lelie’, ‘De Nieuwe Kruiseeke’, en ‘De Kruiseeke-afspanning’. In 1953 stopten de uitbaters Gerard Vanmarcke-Simonne Verbeke voor altijd met de herberg. Herberg ‘Sint-Hubertus’ werd net voor de Eerste Wereldoorlog betrokken door het gezin Henri Lenoir-Emmerence Deleu en werd vanaf dan ‘Sint-Elooi’. Henri was ook een tot uren in het ronde gekende voerman. ‘Sint-Elooi’ werd zo de bakermat van het bloeiende autobusbedrijf Lenoir (voor overwegend het vervoer van de grensarbeiders) na de oorlog. Met Frans D’Haene en Annie Compernolle als laatste uitbaters verdween de herberg eind de jaren ’50.