De vlasteelt en de vlasbewerking waren te Beselare, nog meer dan in de omliggende dorpen, in vroegere tijden een belangrijke nijverheidsteelt en huisnijverheid. Het vlas speelde van in de 16e eeuw een grote rol in de broodwinning van veel Beselaarse gezinnen. Reeds in 1583 is er een “swyngelaershof” bekend in de Oosthoek te Beselare, “suyt vanden dadizeelevoetweg”, “paelende noord ende oost aen t’landt der paters predikheeren van Ypre”. Het zwingelen (met een zwingel de lemen uit het vlas slaan) was een winterse bezigheid voor de vele landarbeiders en later seizoenarbeiders. Achter de meeste kleine landelijke woningen stond een werkplaats, ‘het zwingelkot’ genoemd waarin het vlas ’s winters gehekeld en gezwingeld werd. Het zwingelen gebeurde met een handmolen met twee trappers door de voeten in beweging gebracht. Het was een moeilijk en vooral een lastig karwei.
Op de Molenhoek te Beselare verrees in 1887 een derde molen (naast de Molenhoekmolen en Delobels molen), de vlaszwingelmolen van de familie Pieter Cardoen-Julie Huyghe, werklieden van beroep. Zij woonden in één van de drie werkmanswoningen langs het Jokwegelke, een veldwegel die van halverwege het Molenwegelke noordwaarts naar de Hoenstraat liep. Het voetwegje bestaat sinds lang niet meer. Pieter Cardoen, geboren in 1833 was een vlaszwingelaar. Hij had een slimme zoon, Cyriel, geboren in 1865, die de stiel van werktuigkundige en molenbouwer geleerd had. Die bouwde voor zijn vader een houten windmolentje boven op het zwingelkot. Het leek goed op de meeste vlaswindmolens in de Kortrijkse vlasstreek. Er stonden er 23 op het einde van de 19e eeuw in de Leiestreek. Cyriel Cardoens windmolen leverde de kracht om het ‘zwingelberd’ en de ‘brakelaar’ met voldoende snelheid te bewegen. De kleine molenkast was net groot genoeg om het kruis, de vange met het vangwiel en de karbonkel te bergen. De zeilen besloegen slechts 23 voet. Het mechanisme stak vernuftig ineen, menig molenaar stond in bewondering voor deze benjamin.
In 1909 zette Cyriel Cardoen, ondertussen gehuwd met Sylvie-Marie Woestyn de snel kwijnende stiel van zijn vader verder. Niet voor lang echter want in 1913, tijdens het zwingelen kwam er een felle “maartse byze”, gepaard gaand met felle windstoten. Één van die windzwepen smakte de zwingelmolen tegen de grond. Gezien het hoe langer hoe slechter ging met de thuisarbeid in het vlas want overal rezen vlasfabrieken als paddestoelen uit de grond, heeft Cyriel de restanten van de molen verkocht aan een grote boer, een zekere Vandenberghe, uit Boezinge. Cyriel zelf herstelde en monteerde het molentje en gaf er een andere bestemming aan. Het werd nu een graanwindmolentje voor eigen gebruik van de landbouwer. Helaas, de Grote Oorlog het jaar nadien betekende het doodvonnis voor de molen die amper een kwarteeuw had gedraaid. Na de oorlog vestigde Cyriel Cardoen zich te Ledegem. Hij bouwde er een mooie handelszaak uit en hij was wijdvermaard in West-Vlaanderen voor zijn kunde om scherphamers te maken en te zetten voor molenaars.
Beselarenaar Remi Cardoen, zoon van Isidoor Cardoen en Sylvie Verbrugghe, ongetwijfeld familie van vlasbewerker Cyriel, was eveneens een bolleboos. Hij studeerde voor burgerlijk ingenieur. Tijdens zijn studies in 1910 schreef hij, door de familiale vlasbedrijvigheid geïnspireerd, een gedicht voor de zwingelaars. De in de streek vermaarde koster-toondichter, Geluwenaar Remi Ghesquière (1866–1964), componeerde er muziek op. “Het lied van de zwingelaars” kwam zo in handen van de marktzangers en werd honderden malen gezongen op markten en kerkpleinen na de hoogmis.