Enkele 100 m voorbij de Molenhoekmolen, op de noordwestelijke hoek gevormd door de Kleine Passendalestraat en de Kortrijkdreef, onder de heerlijkheid van de Oostvierscare, werd in 1774 op een natuurlijke hoogte een houten oliewindmolen gebouwd. Het octrooi (vergunning) voor deze molen dateert van 30 april 1772. Het werd verleend aan Louis Duval, baljuw van Beselare, mits het jaarlijks betalen van “un hoeud de froment” aan de “ontfanger der waetergraeve van vlaenderen” te Brugge ( 1 mud = ongeveer één hectoliter tarwe). In de 18e eeuw was de familie Duval in Beselare de rijkste en invloedrijkste familie na de kasteelheren. Ruim 100 jaar bekleedden zij de baljuwfunctie.
De molen werd gebouwd door de Beselaarse meester-molenmaker Niklaas Seys en was bedoeld voor de zuster van Louis Duval, Coleta gehuwd met molenaar Basiel Vandenbriele. Het was een gewone houten staakmolen op vier gemetste teerlingen zonder torenkot maar onder de staakmolen was een oliekelder, een gemetste citerne, waarin de olie werd verzameld.
De oliewindmolen verandert in de eerste 10 jaar van zijn bestaan viermaal van eigenaar. Basiel en Coleta Vandenbriele verkopen de molen aan hun zoon Bernard, gehuwd met Katarina Masschelein. Bij zijn dood gaat de molen door erfenis naar zijn zoon Martin Vandenbriele. Deze is niet opgezet met de erfenis en brengt de erfenis in openbare verkoop op 27 april 1784. Buurman Jean-Baptist Delobel koopt de molen met het bijhorend alaam en de reservestukken, alsook 200 lans erve waarop een tweewoonst met bijgebouw, ovenbeur en steenput met houten pomp, voor het bedrag van 631 pond parisis en negen grooten Vlaamsch courant. Vanaf nu zouden de Delobels gedurende meer dan 130 jaar de eigenaars van de molen worden, vandaar de naam van de molen. In de eerste jaren na de aankoop werd de molen wel nog even verpacht aan Hubert Waterloos, die vanaf 1801 de molenaar van de Molenhoekmolen wordt. De huur bedroeg “vijftien ponden by jaere en d’ helft der pointinge (de belasting) en de mud tarwe allejaere aen den ontvanger der waetergraeve”.
De eerste molenaar van het geslacht Delobel is dus Jean-Baptist, gehuwd met Marie-Theresia Lefebvre. Na hem volgt Jan-Francis, tevens bakker en getrouwd met Marie-Jeanne Declercq. Hun zoon Edward-Jozef, geboren op 22 augustus 1813, volgt zijn vader op. Naast de activiteit van oliestampen begon Edward eveneens een handel in granen en kunstmeststoffen. Met twee echtgenotes, Rozalie Acke en na haar overlijden Juliana Lecointre, krijgt hij 12 kinderen. Na de dood van Edward op 14 oktober 1899 zetten de ongehuwde kinderen Hector, Camiel en Eugenie het bedrijf verder.
In 1880, daags voor Allerheiligen, sloeg de bliksem in. Het molenhuis en de bijgebouwen brandden te gronde af. Van de inboedel kon bitter weinig worden gered. De windmolen bleef wel gespaard maar op 5 juni 1905, tijdens een hevig onweer, kreeg hij de volle lading. Een deel van de molenkas werd vernield, een pestel was gebroken en binnenin was ook veel schade. Alles werd hersteld. Moeder Delobel, Juliana Lecointre, stierf op 13 januari 1911. Het betekende het doodvonnis van de windmolen. Stoomtuigen en motoren verdrongen hoe langer hoe meer de natuurkrachten en ook de gebroeders Delobel schakelden in die zomer over op een mechanische olieslagerij en graanmaalderij, aangedreven door een ‘Deutz-motor”. De oude windmolen werd gesloopt. Het gebeurde op een dag in augustus 1911. De molen was voordien van zijn binnenwerk ontdaan door de Beselaarse molenmakers Jules Termote en Pieter Vermeulen. Wel 15 tot 20 sterke mannen van de Molenhoek sleurden met een ‘kommel’, bevestigd aan een van de steekbanden die de staak in evenwicht hielden, het gevaarte tegen de grond. Zeker 100 kijkers, waaronder meester Detru met zijn klas, zagen hoe de molen met veel gekraak en gedruis neerplofte. Het was de eerste molen van Beselare die de duimen moest leggen voor de snel opkomende mechanisatie.
Tijdens de oorlog vluchtten de kinders Delobel naar Normandië. Na de oorlog zagen ze er van af hun olieslagerij her op te richten. Zij bouwden op dezelfde plaats een moderne graanmaalderij met drie koppels maalstenen, graanbreker, kuiser en bloembuilderij. In 1924 verkochten zij hun bedrijf aan Prosper Talpe-Goemaere. Het molenaarsleven heeft Emma Goemaere, zelf afkomstig van de Stroomkemolen in Geluwe, deugd gedaan want ze was ruim 102 jaar toen ze op 2 maart 1992 stierf. In 1957 is de maalderij in handen gekomen van zoon Willy Talpe-Barbry en ondertussen van zijn opvolger en zoon Lieven Talpe-Lampaert.