Held te Beselare

Op 18 februari 1911 brak brand uit in een woning in Komen-Ten-Brielen op de wijk Kruiseke. In enkele ogenblikken sloegen de vlammen metershoog uit het dak. Omwonenden kwamen toegelopen, trachtten te blussen maar zagen onmiddellijk in dat zij niet opgewassen waren tegen de uitslaande brand. De brandweer werd in allerijl opgeroepen. Ondertussen hoorde men geschreeuw van een vrouw in de brandende woning. Niemand durfde of kon ingrijpen.

Beselarenaar Leon Legein, die toevallig getuige was van de tragische brand, stormde het huis binnen en wist na enige tijd en ten koste van enkele zware brandwonden, de vrouw te redden uit de vuurpoel. Leon werd door de omstaanders uitbundig gefeliciteerd om zijn heldenmoed.

Deze spectaculaire zelfopoffering werd zelfs in Brussel gehoord. Op maandag 21 juli 1912, de nationale feestdag, werd Leon in Brussel ontboden bij de Koning. Uit zijn handen ontving hij het Burgerkruis van 1e klas voor zoveel heldenmoed.

Toen hij ’s avonds om 06.00 uur van de tram afstapte te Beselare, na zijn bezoek bij de Koning, werd hij door de dorpsgenoten feestelijk onthaald. Alle leden en ereleden van de katholieke muziekmaatschappij “De Verenigde Vrienden” waren op post om hem op een spraakmakende ontvangst te trakteren. Met een Brabançonne werd hij begroet aan de tramstatie en onder het spelen van blijde stapmarsen leidde men de gedecoreerde naar het lokaal waar de feestelijkheden tot laat in de nacht werden voortgezet.

Meester Victor Hollevoet, de gewaardeerde ex-hoofdonderwijzer – in 1909 ging hij op 53-jarige leeftijd in ziekteverlof – van de gemeentelijke jongensschool en een man met dichterlijke aanleg had er zelfs een gedicht voor geschreven. Het luidde als volgt:

’t Branden woedt
En het doet
Dak en kepers spokken, kraken.
Als een poel,
In ’t gejoel
Staat het knettrend vier te blaken.

Hoor, een kreet!
Ach, wie weet?…
Ja de vrouw in ’t huis gebleven!
En gewis,
Zonder mis,
Laat zij er het kostbaar leven!

Want geen één
Durft het, neen,
In de schrikbre vlammen wagen.
Al het volk,
Bij dien kolk
Staat er als verlamd geslagen.

Maar gezwind,
Als een wind
Wipt een held den vuurgloed binnen,
En hij rekt,
Grijpt en trekt
D’arme vrouwe, haast weg van zinnen.

Want ontsteld,
Met geweld
Worstelt zij maar immer tegen.
Eén die ’t ziet,
Hulpe biedt.
Al het volk juicht blijde tegen.

Maar de nood
Was toch groot:
Pas zijn zij met vrije handen,
Of terstond
Op den grond
Ligt de zoldering te branden!

Draag in vreugd,
Eer en deugd
Lang het welverdiende teeken:
Edelheid,
Dapperheid
Is bij U zoo klaar gebleken.