Bij de opruiming van de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog in 1919-1920 werd bijzondere aandacht besteed aan het vinden van gesneuvelde militairen. De Britten vormden speciale eenheden voor het opsporen en begraven van hun gesneuvelden, de Exhumation Compagnies. Zij bakenden, vóór de vereffening van de grond, zones af van 500 m² en gingen hierin systematisch op zoek naar oorlogsslachtoffers. Na nauwkeurig onderzoek van militaire stafkaarten en het terrein, waarbij zelfs lijkhonden werden ingezet, gebeurden ontgravingen indien aangewezen, onder toezicht van de Army Burial Officers. Zij zorgden er ook voor dat de persoonlijke bezittingen van de opgegraven militairen evenals (stukken van) grafkruisen netjes samen bleven en mee verhuisden met het lijk naar de laatste rustplaats. De Registration Officers onderzochten de gevonden resten met het oog op identificatie.
Ook iedere burger die (per toeval) menselijke resten vond, was verplicht dit te melden. Voor een Britse militair werd hiervoor trouwens 10 fr. ‘vindgeld’ uitbetaald door de War Graves Commission, voor een Duitser of een Fransman niets. De ontgraving van een dode moest gebeuren door een speciaal daarvoor aangestelde Exhumation Compagny. Het duurde soms ettelijke dagen vooraleer de ontgravers kwamen opdagen, hetgeen de bouwwerken of vereffening van de landerijen door de burgers vertraagde. Daardoor en omdat vaak verdenking van het wegnemen van persoonlijke bezittingen van de militair op de schouders van de aangever ging rusten, werd veelal ‘vergeten’ om aangifte te doen van een gevonden gesneuvelde, zeker als het een Duitser of een Fransman betrof.
Eind november 1920 werd te Geluveld een wel heel lugubere ontdekking gedaan. In een dichtgegooide loopgraaf tussen de tramstatie en de Veldhoek vond men bijna 500 lijken van Britse militairen, gesneuveld tijdens de bloedige gevechten van oktober 1917 (de 3de Slag van Ieper). Tientallen automobiels van het Engelse Rode Kruis reden dagen op en af om de zorgvuldig opgegraven lijken weg te brengen. Velen konden naar verluidt door de erkende diensten worden geïdentificeerd.
De vele ‘nieuwe’ oorlogsslachtoffers kregen hun laatste rustplaats op Tyne Cot Cemetery te Passendale. De Britten deden er alles aan om de lugubere ontdekking zo geheim mogelijk te houden voor media en andere pottenkijkers. Slechts op 11 december verscheen hierover een (bijzonder) klein artikeltje in het regionale weekblad “Het Ypersche”. Zelfs vandaag nog zweeft een grote zweem van geheimzinnigheid rond deze macabere ontdekking.