Op 14 oktober 1803 werd Lodewijk-Bernard Comyn, een Langemarknaar, voor de tweede maal tot pastoor benoemd te Geluveld. Zijn eerste pastorale periode liep er van de lente 1801 tot januari 1803. Na hem kwamen in 10 maand tijd twee opvolgers: Franciscus-Jacobus Vermeulen en Joannes-Baptiste Valcke. Korte tijd later werden zij pastoor in respectievelijk Pollinkhove en Loker. Waren heel specifieke problemen in Geluveld aanleiding voor die snelle wissels en het terugroepen van E. H. Comyn?
In elk geval deed het gerucht de ronde dat de bisschop van Gent zich ernstige vragen stelde over het voortbestaan van de parochie Geluveld. Inderdaad, op 5 oktober 1804 kreeg de pastoor van zijn bisschop een schrijven waarbij hij antwoord moest geven op enkele specifieke vragen in verband met de Margarethaparochie. Het betrof de grootte van de kerk, het aantal gelovigen op de parochie en de afstanden van de kerk tot naburige kerken.
Pastoor Comyn antwoordde nauwgezet op de vragen (of wat had je gedacht) maar formuleerde hierbij een vurig pleidooi voor het behoud van de kerk. Hij pleitte er zelfs voor de parochiegrenzen te hertekenen ten gunste van “…een aantal inwoners van Wervik, Ten Brielen, Zillebeke en Zonnebeke, die van daar het grootste gedeelte van de winter hun eigen parochiekerk niet kunnen bereiken zonder grote moeilijkheden”. Verder schreef hij, “…bij afschaffing, zouden een groot deel van mijn parochianen de andere kerken niet kunnen bereiken door de onbruikbare wegen en overstromingen in de winter”. (De uitstekende nieuwe steenweg van Menen naar Ieper liep inderdaad dwars door het dorp Geluveld, hetgeen zijn pleidooi kracht bij zette).
De pastoor was daarmee nog niet uit de zorgen want op 8 januari 1806 sloeg de bliksem in op de kerk waardoor zij volledig in de vlammen opging. Na die brand was er weer sprake van dat Geluveld onder vier naburige parochies zou worden verdeeld. Vrezend dat dit nu wel eens de doodsteek zou kunnen zijn voor de parochie, ging men met man en macht aan de slag om de wederopbouw van de kerk te realiseren. Zo veel mogelijk restanten van de vorige kerk werden aangewend bij de heropbouw zoals een deel van de muren (vooral in het koor), nog enkele vensters,…. Het werd een kerk(je) met vier vensters in het schip waarboven het jaartal 1806. Op het dak werd enkel een klein torentje geplaatst. De opbouw gebeurde snel en op een zeer spaarzame manier zodat de kerk er na negen maand terug stond en zelfs volledig betaald was. De goede kasteelheer en burgemeester Louis Bruno Keingiaert had ook geen moeite gespaard om de heropbouw financieel te ondersteunen en hij spoorde de bevolking aan hetzelfde te doen. Daarenboven had hij al zijn adellijke macht aangewend om de parochie te laten voortbestaan. Op 11 november 1806 werd de nieuwe kerk ingezegend door Z. E. H. deken Vermeersch.
Op 18 oktober 1806 schreven de leden van de kerkfabriek een brief naar de bisschop, waarin zij voorstelden, uit dankbaarheid, aan Mijnheer Louis Bruno Keingiaert het recht te verlenen een bank te hebben in het koor van de kerk. Dit recht betrof hem en zijn echtgenote, Marie Josephe Colette Ghislaine, Comptesse de Lens et du Sainte Empire Romain, hun kinderen en hun nakomelingen. In zijn antwoord stemde de bisschop hiermee in. Als Heer van Geluveld had Louis Bruno Keingiaert enkele jaren eerder het “recht van zitten in het kerkkoor” verloren tijdens de Franse bezetting.
Dat pastoor E. H. Lodewijk-Bernard Comyn geen gewone pastoor was mag blijken uit het feit dat hij in 1811 benoemd werd als pastoor te Passendale. Hij moest er de afgezette Stevenistenpastoor E. H. Constant Anckaert gaan opvolgen in een parochie die in rep en roer stond door de stevenistiche scheuring. Hij vond geen 10 gelovigen meer in zijn kerk op de eerste zondag van zijn ambtstermijn. Vlug zijn de meeste Stevenisten teruggekeerd naar de kerkdiensten. Hij stierf als pastoor van Passendale op 26 januari 1845 op negentigjarige leeftijd.