De eerste vooroorlogse kerk van Passendale werd vermoedelijk gebouwd eind de 11e eeuw in ijzerzandsteen en vooral hout. In 1663 kreeg de kerk een grondige facelift. Hout werd grotendeels vervangen door steen en ze werd vergroot. De middenbeuk en de zijbeuken werden even breed. In de achtergevel stond sindsdien een inscriptie 1663. In 1784-1785 werd het bovendeel van de bouwvallige Romaanse toren vervangen door een houten, met leien bedekt klokkenhuis, dat naar boven toe vernauwde en gedekt was met een piramidaal dak. De kostprijs van de werken bedroeg 153 gulden.
In 1903 en 1904 werd de oude Romaanse kerk gesloopt om plaats te maken voor een volledig nieuwe kerk in Neo-romaanse stijl in 1904-1906. Tijdens de afbraak en de bouwwerken vonden de kerkelijke diensten plaats in een barak, opgetrokken in de Molenstraat in de weide van Silvère Vanlerberghe-Dochy. Architect Alfons Depauw uit Brugge tekende de plannen voor de nieuwe kerk en aannemer Jules-Honoré Vandekerckhove voerde ze uit. De kerkfabriek, onder leiding van pastoor E.H. Gustaaf Dejonckheere, verkocht heel wat onroerend goed en financierde de nieuwbouw mede dankzij toelagen van de gemeente, de Provincie en de Staat. De nieuwe kerk werd ingewijd in 1906.
De prachtige nieuwe kerk zou slechts acht jaar functioneel zijn. In 1914 vluchtte de bevolking voor het oorlogsgeweld en tot de laatste steen werd de kerk verwoest tot in 1918 nog slechts een grote puinhoop overbleef waarop een plankje met het opschrift ‘Kirche Passchendaele’. In 1919 werd een noodkerk opgericht (een barak) op het latere marktplein en in 1921 werd de patronaatzaal, toen al heropgebouwd, als noodkerk ingericht.
De nieuwe kerk werd gebouwd in 1924-1925 op de oude grondvesten als een getrouwe kopie van de vooroorlogse. Trouwens opnieuw werd Alfons Depauw uit Brugge de architect en Henri Verbeure uit Sint-Andries-Brugge was nu de aannemer. E.H. Michel Vervaeke, onderpastoor vóór de oorlog, was nu de bezielende dienstdoende pastoor die alles in goede banen leidde en de tijdige uitbetaling van de oorlogsschade wist te bemiddelen. Latere grondverzakkingen in de bakkerij naast de kerk en op het kerkhof (1966) tot zelfs op 2 m van de sacristie tonen aan dat de omgeving doorweven is van de onderaardse gangen. Gelukkig is dit niet zo onder het kerkgebouw.
Op 27 mei 1940 werd de kerk, toen bezet door het Belgisch leger, door de Duitsers fel beschoten. De torenspits werd afgeschoten en een klok werd totaal vernield. Op 2 maart 1941 was alle schade opnieuw hersteld en de kerk opnieuw bruikbaar.
Op 20 november 1952 ontstond er een kleine brand aan de brander van de chauffage in de kerk. Door het snelle optreden van de brandweer was de schade gering. In 1957 werd de kerk opnieuw geschilderd en de wijzerplaten van het uurwerk werden hersteld. Medio 1958 werd het kerkplein vóór de kerk geplaveid. Ook in 1960 en eind 1969 werden opnieuw schilderwerken uitgevoerd.