Op 2 augustus 1967 werd op de wijk de ‘Kazakke’ in de Messestraat te Passendale een muntschat gevonden. De vondst geschiedde bij graafwerken langsheen een oude fundering waarbij op ongeveer 80 cm diepte een aarden kruik werd aangetroffen. De kruik ging bij het graven aan scherven en negen zilveren munten rolden tevoorschijn. Dank zij de bereidwillige vinder-eigenaar en via de officiële kanalen belandden de stukken bij het Europees Genootschap voor Munt- en Penningkunde voor onderzoek.
De negen munten zijn alle zilveren stukken uit de 17e eeuw. De samenstelling van de vondst zag er zo uit:
A. Daterend uit de regering van Aartshertog Albrecht en Isabella (1598 – 1621):
1. Eén Patag(k)on Brabant – Antwerpen van 1616
B. Daterend uit het bewind van Koning Filips IV (1621 – 1665):
2. Eén Patag(k)on Bourgogne – Dôle van 1622
3. Eén Patag(k)on Brabant – Antwerpen van 1624
4. Eén Patag(k)on Brabant – Antwerpen van 1636
5. Eén Ducaat Brabant – Brussel van 1665
6. Eén Patag(k)on Vlaanderen – Brugge van 1645
C. Daterend uit de periode toen Koning Karel II aan het bewind was (1665 – 1700):
7. Eén Patag(k)on Vlaanderen – Brugge van 1669
8. Eén Ducaat Brabant – Antwerpen van 1673
9. Eén Patag(k)on Vlaanderen – Brugge van 1675
De stad die bij elke munt vernoemd wordt is de plaats van het Munthof waar de munt werd geslagen.
De meest recente datum op de muntstukken is 1675. Dit betekent dat de munten waarschijnlijk in de aarden pot werden verstopt tijdens de Hollandse Oorlog (1672 – 1678), een uiterst woelige periode in de geschiedenis van Vlaanderen en Brabant gezien het drieste optreden van de Franse legers.
Het tijdsverschil tussen de oudste en de recentste munt bedraagt 59 jaar wat toch behoorlijk veel is voor dergelijke kleine hoeveelheid munten.
Één muntstuk vergde een speciale aandacht: de Brusselse Ducaat van 1665. De muntplaat vertoont duidelijke sporen die er op wijzen dat het stuk gegoten is, doch anderzijds zijn de beeldenaar en de letters van die aard dat kan verondersteld worden dat het muntstuk toch geslagen is. Een andere merkwaardige vaststelling is dat het gewicht van het muntstuk amper 24,21 gr bedraagt daar waar het theoretisch gewicht van de Ducaat van die periode 32,48 gr bedraagt. Het is duidelijk zichtbaar dat het verschil van ca. 8 gr geenszins aan slijtage te wijten is maar anderzijds is het moeilijk aan te nemen dat een dergelijk afwijkend stuk aan de controle in het Munthof zou ontsnapt zijn tijdens de aanmaak. Onder zeker voorbehoud kan het muntstuk dan ook als een eigentijdse vervalsing beschouwd worden.