De Molenhoekmolen te Beselare was de oudste molen (van de acht ooit) te Beselare. Hij werd gebouwd in 1500 als de banmolen van het Markiezaat. De molen stond op de hoek van de Molenstraat en de Oude Kortrijkstraat (nu Dadizelestraat) op een wal of mote (hoog gelegen dus). Op de andere hoek van het kruispunt stond de Molenhoekkapel. De opeenvolgende markgraven Van de Woestine waren dus de eigenaars van de molen, de kapel, het molenhuis, de bijhorende hoevegebouwen en landerijen. Dit zou zo blijven tot 1798 want met de Franse Revolutie kwam de molen in private handen terecht van opeenvolgend Aimé Vanlerberghe-Rykassyn (1803), schepen Hubertus Waterloos-Delannoy (1814), zijn schoonzoon en dochter Jean-Louis Verbrugghe-Waterloos (1825), zelf molenaar, en door erfenis van dokter Jean-François Soete-Verbrugghe (1844) uit Geluwe maar afkomstig van Beselare. De Soetes bleven eigenaar tot 1922.
Dokter François Soete zag uit naar een betrouwbare pachter om de molen en de bijhorende hofstede te begaan en kwam uit bij de 30-jarige Joannes-Dominiek Herman van Dadizele maar afkomstig van Beselare en gehuwd met Barbara Pollet van Handzame. Dominiek was verwant aan de familie Vermeulen (van Warden Oom). De pacht ging in op 1 januari 1845.
In het molenaarsgezin Herman-Pollet kwamen zeven kinderen tussen 1844 en 1857 (zes zonen en slechts één dochter). De tweede geborene, Désiderius (° Beselare 30/12/1845), overleed in het eerste levensjaar. De oudste zonen Cyriel (° Dadizele 13/11/1844) en Theofiel (° Beselare 01/03/1847) leerden de stiel aan vader Dominiek en begonnen rond 1870 mee te helpen in de goed beklante handelszaak. Toen Dominiek echter ging rentenieren in 1879 kon slechts één zoon de zaak verder zetten. Het was de oudste, Cyriel, die de nieuwe molenaar werd. Het jaar erop huwde hij met Marie-Louise Talpe uit Beselare. Broer Theofiel, op 26 april 1878 gehuwd met Marie-Louise Vermeulen, werd winkelier en handelaar te Beselare.
In het zeer christelijk gezin Dominiek Herman-Pollet werd de voorlaatste zoon Hilaire (° Beselare 27 april 1855) priester. Gewijd te Brugge in 1880, werd hij bestuurder van de Mariaschool (de zusters Lamotten) te Ieper en hij vervulde de kosterfunctie in de Sint-Pieterskerk. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd hij bestuurder van de schoolkoloniën voor Belgische vluchtelingenkinderen in Frankrijk en op 23 juli 1920 werd hij als derde pastoor benoemd op de pas in 1908 opgerichte Sint-Godelieve parochie op de wijk Heule-Watermolen. Sinds 1869 was daar een hulpkerk (grote kapel), voor gebedsdiensten bediend door de parochiepriesters van Heule. Het gehucht en de parochie dankten hun ontstaan aan een koren- en oliewatermolen op de oevers van de Heulebeek aan de grens van Heule met Kortrijk en Kuurne. E. H. Hilaire Herman kon weinig realiseren als parochieherder, noch zijn stempel drukken op het christelijke verenigingsleven want in 1923 werd hij ernstig ziek en in 1925 was zijn toestand in die mate verslechterd dat hij in zijn dagelijkse taak als pastoor moest worden bijgestaan. Hij kreeg aanvankelijk hulp van principaal Achiel Declercq van het Sint-Amandscollege te Kortrijk maar in augustus 1926 zond bisschop Z. E. H. Gustaaf Waffelaert Florent Herman als hulppriester naar Heule-Watermolen. Deze E. H. Florent Herman was… jawel, de neef van de pastoor. E. H. Hilaire Herman overleed na een langdurige ziekte op 14 februari 1931 te Heule-Watermolen. Hij werd er begraven onder het grote kruis in de kelder (crypte) van de kerk, voorbehouden voor de pastoors van de parochie.
Florent Herman (° Beselare 25/02/1875) was de zoon van Theofiel Herman, handelaar te Beselare en voordien samen met zijn broer Cyriel molenaar op de Molenhoekmolen. Ook Florent voelde zich geroepen en trok naar het Groot Seminarie te Brugge. Hij werd priester gewijd op 23 december 1899. Hij werd eerst coadjutor (hulppriester) te Rollegem maar enkele maanden later onderpastoor op de Sint-Jozef parochie (de latere “Barakken”) te Menen. In juli 1908 werd hij als onderpastoor benoemd te Bellegem en na vier en een half jaar hulppriesterschap (en goede training) bij zijn oom werd hij in februari 1931 benoemd als pastoor van Heule-Watermolen. Ondertussen was hij ook kassier van de Boerengilde van Heule geworden. De Godelieveparochie had opnieuw geen geluk met de nieuwe pastoor Herman want Florent overleed op 56-jarige leeftijd op 31 augustus 1932.
De familie Herman van de Molenhoekmolen te Beselare was een zeer christelijke familie. Naast zijn broer Hilaire en neef Florent vatte ook de zoon van molenaar Cyriel, namelijk Paul (° Beselare 26/09/1884), studies aan voor priester in het Groot Seminarie te Brugge. Hij overleed echter tijdens die studies op 8 november 1903. Het is ook Cyriel die de oude vervallen Molenhoekkapel in 1907 afbrak. Op dezelfde plaats bouwde hij, samen met enkele buren, een mooie nieuwe kapel met twee gekleurde boogvensters in de zijgevels en een trapgeveltje aan de voorzijde. Ook eigenaar dokter Louis Soete deed zijn duit in het zakje voor de bouw van de nieuwe kapel. Op 28 juli 1907 werd de kapel, toegewijd aan O.-L.-Vrouw van Gedurige Bijstand, plechtig ingewijd door pastoor E. H. Lodewijk Claerhout. De Molenhoekmolen en –kapel hebben het trauma van de Eerste Wereldoorlog niet overleefd, Cyriel Herman trouwens ook niet. Hij overleed op 70-jarige leeftijd op 27 april 1915 te Dadizele alwaar hij gevlucht was.
Het toeval wil dat voorheen nog een molenaarszoon zijn priesterroeping vond op de Molenhoekmolen. Molenaar en eigenaar van de molen tussen 1825 en 1844, Jean-Louis Verbrugghe-Waterloos, had 11 kinderen waarvan slechts één zoon, Edward (° Beselare 28/01/1809). Ook hij werd priester en beleefde zijn volledige priesterlijke loopbaan te Reningelst, eerst als onderpastoor, later als pastoor op De Klyte, waar hij in 1874 overleed.