3. De kasteelmolen
Krachtens de wet van 1 september 1796 tijdens de Franse overheersing werd de abdij van Zonnebeke afgeschaft. Haar bezittingen werden ten voordele van de Franse staat verbeurd verklaard en publiek verkocht. Jean-Baptiste de Laveleye, een Franse edelman, werd de nieuwe eigenaar van de abdijgebouwen en veel landerijen via de openbare verkoop van 21 december 1797, door tussenkomst van notaris Vandermeersch uit Ieper. De nieuwe eigenaar, een jonkman nog, nam kort daarna zijn intrek in het neerhof van de abdij, een mooie schapenhoeve gelegen tussen de abdijgebouwen en de Beselarestraat, nu Berten Pilstraat. De hoeve werd in zijn oorspronkelijke toestand bewaard, in tegenstelling tot veel andere gebouwen die onder de sloophamer gingen. Op de hoevekoer stond ook een colombarium (een duiventoren), één van de vele voorrechten van een heer (de abt). De ambitieuze nieuwe abdijbewoner (hij werd trouwens gedurende een tiental jaar burgemeester van Zonnebeke) liet hem omvormen tot koren- en oliewindmolen in het begin van de 19e eeuw. Sinds het decreet van 15 maart 1790 was voor het oprichten van een windmolen de omslachtige octrooiaanvraag afgeschaft. De nieuwe molens schoten daarna als paddestoelen uit de grond. In die roes van molenbouw is het niet verwonderlijk dat een duiventoren als infrastructuur werd gebruikt voor een stenen molen. Het is wel duidelijk dat een duiventoren, gezien zijn kleine diameter en geringe hoogte, na zijn verbouwing, slechts een kleine molen kan geweest zijn. Trouwens van alle Zonnebeekse molens viel hij in 1834 in de laagste categorie voor de vaststelling van het kadastrale inkomen.
Na de dood van Jean-Baptiste de Laveleye op 3 mei 1817 gaat zijn erfenis over naar zijn broer Amandus-Jacobus de Laveleye, gehuwd en vader van twee kinderen. Na zijn overlijden op 14 september 1839 stelt zijn weduwe de eigendommen publiek te koop en ze verhuist naar Pau (Fr.). Het geheel (51 ha), verdeeld in 72 loten, wordt op 20 oktober 1841 grotendeels toegewezen aan Emmanuel Iweins-Hynderick. De molen werd verkocht aan Augustinus Leroux-Cuvelier uit Wervik maar anderhalf jaar later kon Emmanuel Iweins toch de molen verwerven. Hij transformeerde de oude abdijgebouwen tot zijn kasteel en liet veel nieuwe bijgebouwen optrekken. Vanaf 10 december 1878 werd zijn zoon Eugène Iweins-Hynderick tevens burgemeester, wegens verdeling-uitkering de nieuwe eigenaar van het kasteeldomein.
De familie Verfaillie leverde vanaf het ontstaan van de molen de opeenvolgende molenaars. De molen werd dan ook vaak Verfaillies molen genoemd. De vele pachters van de kasteelheer waren uiteraard de voornaamste klanten. Eind 1890 werd een zware storm de molen fataal. Het te lichte bouwwerk heeft de enorme druk op het gevluchte en de kappe niet kunnen weerstaan en is ingestort.
Bij de opruiming van het puin dolf men uit de grondvesten een prachtig gotisch grafzerk van ongeveer 0,80 m² op. De zerk was van het bekende type: Christus aan het kruis, vastgehouden door God de Vader en tussen beide God de H. Geest onder de gedaante van een duif. Op de bovenste twee hoeken stond een engel met onder de linkerengel een wapenschild. Links van de gekruisigde Christus stond een man die een kind vasthield en rechts een man die een boek openhield. De grafzerk was dat van Joannes Haez’gier, kloosterling van de abdij, overleden op 2 april 1442 zoals het opschrift meldde. Enkele jaren later verkocht de kasteelheer de grafsteen aan een antiekopkoper uit het Brusselse voor 100 fr. Voor eeuwig is zo het oudste overblijfsel van de abdij voor Zonnebeke verloren gegaan.
In de eerste helft van de 19e eeuw kende het aantal windmolens nog een sterke stijging, vooral door de afschaffing van de octrooiaanvraag in 1790, maar vanaf 1880 haalden stoom en andere mechanische drijfkracht systematisch deze bakens in ons landschap neer. Dit lot was niet alleen het molenbedrijf maar ook zeer veel andere ambachtelijke en semi-ambachtelijke nijverheden beschoren (brouwerijen, steenbakkerijen, leerlooierijen…).