In 1880 was E. H. Josephus Verstraete pastoor te Geluveld en dit reeds sinds 1855. Hij was oud en vermoedelijk heel wankel van gezondheid want in dat jaar is hij overleden. Het was ook een moeilijke tijd voor de dorpsgeestelijkheid want de schooloorlog woedde in alle hevigheid sinds medio 1879 door de goedkeuring van de hatelijke wet van Humbeek, waardoor elke gemeente onder andere moest instaan voor de inrichting van minstens één neutrale school waarin geen plaats meer was voor godsdienstonderricht binnen het normale lessenrooster.
Te Geluveld was het gemeentebestuur volledig van liberale strekking met de antiklerikale Jules de Laveleye, de kasteelheer van het Polderhoekkasteel, als burgemeester sinds 1879. Er hoeft geen tekeningetje bij om te begrijpen dat de schoolstrijd de gemoederen heel fel beroerde. Te Geluveld was er een katholieke meisjesschool met kantwerkafdeling en een katholieke jongensschool. Het liberale gemeentebestuur wilde een gemeentelijke jongensschool oprichten.
In deze omstandigheden is het begrijpelijk dat pastoor Verstraete het beheer van de parochie grotendeels overliet aan zijn (enige) onderpastoor E. H. Camille Pavot. Hij werd geboren te Kortrijk op 23 juli 1845 en was sinds 10 juli 1874 te Geluveld aangesteld, zodat hij al enigszins het klappen van de zweep en de lokale gevoeligheden kende. Maar ‘de liberale vijand’ stond op de loer…
Begin 1880 werd onderpastoor Pavot voor de rechtbank te Ieper gedaagd omdat hij een inbreuk zou hebben gepleegd op de wetgeving nopens het begraven van mensen. Het volgende was gebeurd: een zonderling, Pierre Verbeke, was overleden en hoewel hij familie had op de gemeente, toch werd zijn overlijden niet aangegeven op de burgerstand en zodoende werd geen toestemming tot begraven afgeleverd. Toch werd de man kerkelijk begraven. De burgemeester bracht de procureur des Konings te Ieper hiervan op de hoogte. Onderpastoor Pavot moest voor de rechtbank verschijnen omdat hij de begrafenisplechtigheid had geleid. Op het proces riep de priester ‘goeder trouw’ in als verdediging. De rechter sprak hem vrij omdat volgens artikel 315 paragraaf 2 van het strafwetboek “alleen hij schuldig is die het lichaam effectief in de aarde legt zonder voorafgaande toestemming van de burgerlijke overheid”. Dit is dus de puttenmaker volgens de letter van de wet.
Het openbaar ministerie tekende beroep aan tegen het vonnis en de rechtszaak werd in juni 1880 opnieuw behandeld door het Beroepshof te Gent. De uitspraak van Ieper werd bevestigd. De onderpastoor werd uitstekend verdedigd door advocaat Goddyn.
De geestelijkheid van Geluveld had een veldslag gewonnen tegen de burgerlijke overheid maar nog niet de oorlog. Onderpastoor Camille Pavot was zodanig van zijn melk door de rechtszaak dat hij de bisschop vroeg om overplaatsing. Op 29 december kreeg hij zijn zin. Hij werd vervangen door E. H. Camille Van den Weghe. Ondertussen was pastoor E. H. Joseph Verstraete overleden op 16 augustus van hetzelfde jaar. In zijn plaats kwam E. H. Amatus Decuypere, een wijs en vredelievend man. Onder zijn herderschap kwam de rust terug te Geluveld. Daarvoor moest hij wel de katholieke jongensschool opgeven. De gemeentelijke jongensschool bleef bestaan.