De Oostenrijkse keizerin Maria-Theresia, toen heerseres over Vlaanderen, eiste van haar onderdanen in 1779 een gedetailleerde inventaris van al hun eigendommen. Dit was onder meer voor de Augustijnenabdij van Zonnebeke een hele opgave want de abdij was eigenaar van ruim de helft van alle Zonnebeekse onroerende goederen en had daarnaast nog heel wat eigendommen (meestal verkregen door schenking) in de omliggende gemeenten zoals Langemark, Passendale, Geluveld, Beselare, Zillebeke, Hooglede, Oostnieuwkerke, Roeselare, Lampernisse, Waasten… en zelfs in Frans-Vlaanderen (Lincelles en Bondue). Alle eigendommen, meestal landerijen, brachten een jaarlijkse rente op (toen tienden genoemd omdat de oorsprong van de rente terugging op de ‘graantienden’, wat betekende dat de huurder indertijd iedere tiende schoof van de graangewassen die op de gronden werden gewonnen aan de eigenaar moest afstaan als gebruiksvergoeding of pacht). Naarmate het geld meer en meer in omloop werd gebracht werd meer met klinkende munt vereffend maar ook nog in natura want de abt (hier in ons geval) moest toch ook zorgen voor spijs en drank voor zijn paters.
Die inventaris van de eigendommen van de abdij van 1779 is bewaard gebleven in het Grootseminarie van het bisdom Brugge (zie DOZA-project). Onder artikel 176 lezen we deze toch wel zeer merkwaardige beschrijving:
“Vijf bonnier (bonnier = oude landmaat, eigenlijk Frans voor “bunder” en bijgevolg ongeveer 1 ha 32 a 28 ca groot) grond in de gemeente Hooglede, sinds 1253 in heerlijke rente gegeven. De huurders van 1779 waren: Joseph Harens, Charles Lansweert en consorten. Als huur moesten zij elk jaar op 10 november, daags voor Sint-Maarten, tussen elf uur en het middaguur, aan de abdij vijftien gecastreerde hanen leveren, verdeeld in drie kooien. Ze moesten die komen brengen in een overdekte koets, getrokken door twee paarden van hetzelfde type. De paarden moesten getooid zijn met bellen aan de garelen en een man moest naast de menner op de bok zitten en fluit spelen. De mannen moesten aan de poort toestemming vragen om op het neerhof binnen te mogen en daarna moesten zij in gestrekte galop tot aan de grote zaal draven. Het voertuig moest zo worden geplaatst dat het voorste gedeelte van de dissel in de grote zaal binnendrong. Daar moesten dan de kapoenen worden afgeleverd en daar bovenop moest nog eens 32 patars (oude geldwaarde) worden betaald”. Men sprak in dit geval van ‘cappoenrente mette sause’, in tegenstelling tot penningrente waarbij men volledig in munt betaalde.
Het spreekt vanzelf dat deze ‘show’ de abdij weinig profijt opleverde want volgens de regels van de hoffelijkheid was het normaal dat de boodschappers een middagmaal kregen aangeboden en dat ook eten en drinken was voorzien voor de paarden alvorens de terugreis aan te vatten. Niettemin stond de abt er op de geschreven tiende-vereffening nog altijd te laten gebeuren zoals het in 1253 was bepaald geworden.
Wanneer de eigendommen van de abdij in 1797 werden aangeslagen door de Franse Republiek, werd de rente in openbare vendutie mee verkocht met de onroerende goederen. Het stuk grond te Hooglede werd nog lang daarna “het kapoenenstuk” genoemd.
Gerelateerde verhalen
- De laatste kloosterlingen van de Augustijnenabdij te Zonnebeke
- De donkerste periode van de Augustijnenabdij te Zonnebeke
- Beknopte historiek van de Augustijnenabdij te Zonnebeke
- Abdij van Zonnebeke oefende bijzondere aantrekkingskracht uit op Frans-Vlaanderen in de 17e eeuw
- Paters van de abdij van Zonnebeke worden pastoor te Oostnieuwkerke
- Het zegel van de abdij van Zonnebeke
- De ‘heerlijke’ molens van Zonnebeke (2)
- Zonnebeke zond zijn zonen uit, zelfs tot over de grenzen
- Mooie vondst voor Zonnebeke