In de zuidwestelijke hoek van onze gemeente staat een boerderij “hofstede Nonnebossen” of ook het “Nonnebospachtgoed” genoemd. Deze hoeve, bewoond door het landbouwersgezin Michel Verschaeve- Vanoverberghe, staat op enkele stappen van de vooroorlogse hoeve met dezelfde naam en zet aldus een negenhonderdjarige mysterieuze maar boeiende geschiedenis voort nl. de geschiedenis van de abdij van de Nonnebossen.
Rond het jaar 1100 zag Zonnebeke er heel anders uit dan vandaag. Het volledige zuidelijke deel, begrensd door de Oude Kortrijkstraat (de belangrijkste verbindingsweg tussen Ieper en Kortrijk) bestond uit bossen, zeldzame velden en moerassen. Ten westen van de huidige Nonnebossenstraat (vroeger Oude Borneweg), lag langs de Oude Kortrijkstraat het Rumterwoud (Rumetra in het latijn). Het was midden deze eenzame wildernis dat in het jaar 1101 – aldus de overlevering – het vrouwenklooster “De Nonnebossen” tot stand kwam.
Over het ontstaan van het klooster is zeer weinig gekend. Wel weten we dat op menige plaats in Vlaanderen rond 1100 kloosters gesticht werden dank zij de godsvrucht en vrijgevigheid der landgraven en hun rijke leenhouders-grondbezitters. De mannenabdij St-Augustinus in het centrum van de gemeente had haar ontstaan te danken aan Fulpoldus, kastelein van Ieper, en niet minder aan zijn zoon Theobald, eveneens kastelein. Het bos waarin het vrouwenklooster ontstond, behoorde grotendeels ook Theobald en de graaf toe zodat verondersteld kan worden dat deze Theobald ook de stichter moet geweest zijn van het vrouwenklooster. Steeds vinden we de kasteleinen van Ieper, zonen en kleinzonen van Theobald, als de grootste weldoeners van het Nonnebosklooster.
In 1113 werd het kerkje plechtig ingewijd door de Zalige Joannes van Waasten, bisschop van Terwaan. In 1123 schonk Graaf Karel de Goede aan de zusters de eigendom van twaalf “bunders” land en omstreeks 1198 werd het prioraat door de Paus tot abdij verheven. Vanaf dan werd ze bestuurd door een overste die de titel droeg van Abdis en Gravin van de Nonnebossen. In de volgende eeuw groeiden de eigendommen en dus de inkomsten van de abdij gevoelig. In 1272 bezat ze 170 gemeten, meestal bosgrond.
Bij het “Nonnebospachtgoed” liggen de grondvesten van het eens zo vermaarde klooster. Daar werden in de loop der tijden herhaaldelijk resten van opgegraven zoals voor enkele jaren nog een wijwatervat in zavelsteen. Ook oude documenten getuigen dat daar de kloostergebouwen gestaan hebben.