In het Franse Staatsblad van 12 augustus 1857 verscheen de volgende tekst:
“De Franse regering wil de militairen die onder het Frans vaandel hebben gediend in de grote oorlogen van 1792 tot 1815 met een bijzondere onderscheiding vereren. Er wordt een herinneringsmedaille (de medaille van Sint-Héléna genoemd) verleend aan alle Franse en vreemde militairen die deel uitgemaakt hebben van de land- en zeelegers van 1792 tot 1815. Deze medaille zal in brons vervaardigd zijn en langs de ene zijde de beeltenis van keizer Napoléon dragen en op de keerzijde het opschrift: “Campagnes de 1792 à 1815 – A ses compagnons de gloire sa dernière pensée, 5 mai 1821”. Deze medaille moet aan het knoopsgat gedragen worden en vastgemaakt worden met een groen en rood lint.”
In een annex stond nog te lezen dat later zal worden vastgesteld welke middelen de Belgische wapenbroeders die aan de oorlogen hebben deelgenomen, in het werk zullen moeten stellen om het ereteken ook te kunnen bekomen. Van zodra zij definitief bekend zijn zouden zij hiervan in kennis worden gesteld.
Hoe de administratieve molen draaide bij de opzoekingen naar de in aanmerking komende Zonnebekenaren is niet geweten, maar wel is zeker dat er op donderdag 25 februari 1858 te Zonnebeke groot feest was ter gelegenheid van het opspelden van het Franse ereteken bij 10 Zonnebeekse oud-strijders van Napoleon I tussen 1792 en 1815.
Al van ’s morgens vroeg lieten de luidruchtige kerkklokken zich horen en er weerklonk bijna onophoudelijk geweergeschut. 10 gewezen soldaten van Napoleon I kwamen om 10.00u naar het gemeentehuis om uit handen van burgemeester Joannes-Franciscus Van Eecke, geflankeerd door de gemeenteraad, de medaille van Sint-Héléna te ontvangen. De herberg “Het Gemeentehuis”, vooraan rechts in de Ieperstraat, waar toen de burgerlijke administratie een onderkomen had, liep stampvol. Apetrots bij het aanschouwen van hun roemrijk ereteken en gepakt door de woorden van respect en waardering van de heer burgemeester voelden de oud-strijders zich opnieuw 50 jaar jonger en deelgenoten van ‘la Grande Armée’.
De gehuldigden hadden ondereen geld uitgelegd om na de overhandiging van de eretekens uit dankbaarheid een mis te laten opdragen in de kerk in hun aanwezigheid. Met een banket werd het ontroerend feest besloten. Veel Zonnebekenaren bleven er een mooie herinnering aan overhouden.
In het bronnenmateriaal dat wij hierover konden vinden (het weekblad ‘Le Propagateur’ van 3 maart 1858 en de ‘Gazette van Yperen en Poperinghe’ van 6 maart 1858) zijn nergens namen van die oud-strijders van Napoleon I te bespeuren. Daarbij heeft de Eerste Wereldoorlog er voor gezorgd dat de namen van de 10 feestvarkens voor altijd zijn uitgewist, want alle gemeentelijk archief van vóór 1914 ging reddeloos verloren.
Wij kennen uit ander bronnenmateriaal de naam van twee Zonnebekenaren die streden in het leger van Napoleon I (onder andere door bewaard gebleven brieven van één van die jongens). Petrus Jacobus Masschelein, geboren te Zonnebeke op 26 oktober 1780, zoon van brouwer en ex-burgemeester Franciscus Alphonsus en Joanna Theresia Haeghedoorne van de Broodseinde, was er één van maar hij sneuvelde op het slagveld in Spanje op 29 mei 1809.
Ook Jacobus Demey, geboren op 13 mei 1784 te Elverdinge als zoon van Jacobus Ignatius en Catharina Baelen en daar gedomicilieerd maar in feite wonend bij zijn oom Philippus Baelen op de laatste hoeve links in de Langemarkstraat, was soldaat van Napoleon I. Hij werd opgeroepen in 1806 en uit zijn brieven weten we dat hij vocht in Italië, Pruisen, Duitsland, Frankrijk en Nederland. Vier brieven van hem aan zijn oom zijn bewaard gebleven. De laatste vanuit Utrecht in Nederland is gedateerd op 14 november 1811. Hierin schrijft hij dat het niet goed gaat met zijn gezondheid. Sindsdien is geen enkel spoor van hem nog te vinden. Wij weten dan ook niet of Jacobus Demey er op die heuglijke 25 februari 1858 bij was.