De Franse Tijd vanaf 1795 bracht grote ellende. Alle uiterlijke belijdenis van de godsdienst, zoals bedevaarten en processies werd verboden. Op 11 april 1796 kwam het verbod de klokken te luiden. Geestelijke genootschappen en kloosters werden afgeschaft op 1 september 1796. De monniken werden verjaagd, hun kloosters aangeslagen, verkocht, afgebroken of in brand gestoken. De ‘Caisse de Réligion’ beheerde de goederen van de afgeschafte kloosters. De kerken werden onteerd. Altaren, preekstoelen, communiebanken, biechtstoelen en kruisbeelden werden opeen gestapeld en verbrand. De klokken werden uit de torens gehaald om tot oorlogsmateriaal te verwerken. Mannen, paarden en wagens werden opgeëist om ze naar de smeltkroezen van Le Creusot te vervoeren. Hiervoor kregen ze een vergoeding die meestal heel laattijdig werd uitbetaald.
Op 28 september 1795 (7e Vendemiaire IV, volgens de nieuwe republikeinse kalender) werd de grondwet van het jaar III uitgevaardigd waardoor elke staatsbediende verplicht was een verklaring af te leggen waarbij hij het oppergezag van het volk en de onderwerping aan de republiek erkende. Vrijwel alle gemeentebesturen in Vlaanderen weigerden dergelijke verklaring af te leggen.
In 1796 verklaart het gemeentebestuur van Beselare wel ‘gehechtheid aan de republiek en haat tegen het koningdom’. De inhoud van het originele document, dat tot heden bewaard is gebleven, luidt als volgt:
Vrijheid Gelijkheid 1796
Actum ter extraordinaire vergaederinge van delegierden der prochie van Becelaere den 12 pluviose 4e jaer (1 februari 1796)
Ten voornoemden dage communicatie genomen hebbende van het besluyt van d’ uytwerken bestiering in daten 22 nivose (12 januari) lestleden relatyf tot celebreren den feestdag van de regtveirdige straffe van den lesten Coning der franschen, verklaeren wy, ondergeschreven regierders en bediende der prochie van Becelaere regtsinniglyk gehecht te syn aen de republique en haet te draegen aen het Coningdom. Date ut supra.
Handtekeningen van: H Waterloos, Gaspar Gilwaert (baljuw), J. Polderman, P.J. Vermeulen (schepen), Joseph Casier, M. Gesquière (schepen).
Dankzij deze verklaring hebben de Fransen de klokken van Beselare niet geroofd. Integendeel, op de republikeinse feestdagen moesten ze geluid worden.
Op 5 september 1797 werd een decreet uitgevaardigd waarbij alle staatsambtenaren verplicht werden volgende eed af te leggen: “Ik zweer haat aan het koningdom en aan de regeringsloosheid. Ik zweer verkleefdheid en trouw aan de republiek en aan de grondwet van het jaar III”.
Omdat priesters ook aangezien werden als staatsbedienden waren ook zij verplicht die eed af te leggen vóór een Frans ambtenaar binnen de 10 dagen. Bij weigering stonden zware straffen te wachten: boeten, gevangenis of verbanning naar Frans Guyana.
Ondanks deze bedreigingen weigerden bijna alle priesters de eed af te leggen. Zij konden aan de straf ontsnappen door als misdadigers onder te duiken in bossen en schuilplaatsen. Het was het begin van enkele bijzonder zwarte jaren, ‘de beloken tijd’.