De 18e eeuw was voor Vlaanderen een welvarende periode onder Oostenrijks bewind (van 1713 tot 1795). We werden opvallend weinig geconfronteerd met oorlog in onze regio, behalve in de periode 1740 tot 1748, de Oostenrijkse Successieoorlog.
Omdat er geen dienstplicht voor onze jongens bestond, noch onder de vorm van verplichte inlijving, noch onder de vorm van loting (zoals in de 19e eeuw), maar omdat de oorlogsdreiging toch nooit veraf was, deden de Oostenrijkers beroep op ronselaars (récruteurs) om jongeren te ronselen in onze streken om hun leger op getalsterkte te houden. De dorpen dienden wel op te draaien voor de kosten die door die militaire ronselaars werden gemaakt in het dorp. In heel wat parochierekeningen uit die periode zijn dan ook betalingen terug te vinden van logementkosten en eten en drinken voor die ronselaars en hun paarden. De ronselaars konden in geval van nood ook karren en zelfs paarden opeisen, wederom op kosten van het dorp. Zo betaalde ontvanger Jean Baptiste van Beselaere van Zandvoorde in 1756 4 ponden en 7 schellingen aan Valentin Desmarets, herbergier te Zandvoorde, voor de onkosten in zijn herberg gemaakt door ronselaars in maart.
Op 10 maart 1758 trokken opnieuw twee ronselaars te paard door Zandvoorde. Één van hen was Louis Biessel, ‘récruteur’ van het regiment Los Rios. Ze hielden halt bij Valentin Desmarets en vroegen hem eten voor hun paarden en henzelf. Louis Biessel vroeg ook om burgemeester Pierre D’hellem te spreken. De burgemeester werd er bijgehaald en de ronselaar vroeg hem postpaarden om de reis sneller te kunnen verder zetten. De burgemeester zei dat er geen postpaarden waren in het dorp maar dat hij wel twee of vier andere paarden en een kar kon leveren. Daarop werd de ronselaar kwaad. Hij eiste twee postpaarden, wou dat de ‘garde’ (veldwachter) er bij kwam, deelde aan de burgemeester enkele rake klappen uit met de sabel en dreigde ermee hem te arresteren. Biessel bedreigde nog anderen met zijn sabel en ranselde wagenmaker Pierre Cuvelier af met een stok. Hij knevelde hem en gaf opdracht aan de ‘garde’ om hem naar Wervik over te brengen, hoewel Pierre Cuvelier helemaal niets had gedaan. Dit alles gebeurde in het bijzijn van pastoor Philippe Becquaert en enkele andere inwoners. Tenslotte lieten de ronselaars het dorp in chaos en verwarring achter.
De autoriteiten te Ieper en de militaire overheid te Brussel werden over het voorval ingelicht. Ronselaar Louis Biessel werd te Kortrijk gearresteerd en door een officier van het regiment Los Rios opgehaald en naar Brussel gebracht. Hij werd ondervraagd. Op 1 april 1758 liet de Xhenemont, luitenant-commandant van het regiment Los Rios, aan burgemeester Pierre D’hellem weten dat de ronselaar een straf zou krijgen (zonder verder specificatie).
Het feit dat de burgemeester en wagenmaker Cuvelier als onschuldige burgers slaag hadden gekregen van lagere militairen zal alleszins een diepe indruk hebben nagelaten in de kleine dorpsgemeenschap. Feit is in elk geval dat in de volgende 14 jaar nooit meer werd gewag gemaakt van onkosten voor ronselaars of andere soldaten in de parochierekeningen. Werd Zandvoorde wegens het gebeurde gemeden door de ronselaars? De feiten zullen het imago van het leger en de ronselaars zeker geen deugd hebben gedaan.
Pas in 1772 duikt er weer een betaling op in de rekeningen betreffende het logement van soldaten te Zandvoorde. In dat jaar kreeg herbergier Martin Mahieu 77 pond 8 schellingen vergoeding voor het logement en de levering van hout en licht aan de soldaten die bij hem gedurende 172 dagen en nachten hadden gelogeerd. Opvallend is dat de rekening expliciet vermeldt: “le tout par ordre du Sieur Cock commissaire de sa majesté”. Het logement gebeurde dus op last en met goedkeuring van hogerhand. Een verwijzing naar de vroegere problematische omgang met militairen te Zandvoorde?