Santvoorde Molen of de banmolen van de heerlijkheid Zandvoorde zijn de twee gangbare benamingen voor de windmolen die toebehoorde aan het kasteel en die later Sigiez’ molen werd en ook aldus werd genoemd. Het was de enige molen die het schilderachtige Zandvoorde telde voor zijn ongeveer 1.000 inwoners tegen het einde van de 19e eeuw.
Op de kaart van Sanderus (1641) is de Santvoorde Molen reeds aangeduid. Het was een houten standaardmolen van het bekende West-Vlaamse type, met gesloten voet die diende om graan te malen. Hij stond langs de Wervikstraat, eigenlijk op de dorpsplaats. In het kerkarchief wordt nog een pachtbrief van 10 december 1750 bewaard tussen Dame Jeanne Isabelle de Bane, douairière (weduwe van de kasteelheer) de Monsieur de Trachtenis, Vrouwe van Zandvoorde van 1747 tot 1766 en Jean-Baptiste Germonprez, pachter-molenaar, waarbij deze laatste voor negen jaar de molen pacht. Op 4 december 1758 wordt de pacht met eenzelfde periode verlengd en op 9 december 1767 gebeurt dit voor de derde maal, telkens ingaand op Sint-Remy-dag.
Op 9 januari 1867 gebeurde rond 11 uur in de voormiddag een verschrikkelijk ongeval op de molen. Isabelle Ketels, een oude werkmansvrouw van 80 jaar oud, was voor eigen gebruik bloem gaan halen op de molen, toen uitgebaat door Charles Blomme. Bij het verlaten van de molen kwam ze te dicht bij de draaiende wieken. Ze kreeg een slag van een wiek tegen het hoofd en was op slag dood.
Tot in 1874 was het een zekere Pillaert die als molenaar ‘vang en lichte’ bediende. Na hem kwam de molenaarsfamilie Sigiez, aanvankelijk Henri Sigiez tot 1905 en na hem zijn zoon Hubert. In 1913 kocht Hubert Sigiez zelf de molen van Alphonse Désiré de Penaranda de Franchimont.
Op 21 oktober 1914 werd de molen in brand gestoken door de Duitse artillerie. “Een wreed-schoon vuurwerk” schreef E.H. E. Hannicart, coadjutor van Komen-Ten-Brielen in zijn oorlogsdagboek. Twee dagen eerder was de bevolking gevlucht en hadden de Engelsen het dorp bezet. 10 dagen later werd de molen door die Engelsen totaal verwoest zoals trouwens alle huizen in het dorp.
Bij zijn terugkeer in 1919 kon Hubert Sigiez enkel nog de oude molenwal opruimen, de rest was reddeloos verloren. Hij richtte nu een mechanieke maalderij op die later werd uitgebaat door Henri Sigiez – Fremaut en Gerard Sigiez – Desrousseaux. Deze laatste verschoof het accent meer naar een handel in granen en meststoffen.