De oudste schriftelijke overblijfselen over wie en hoe onze streek bevolkte, vinden we in de verslagen van Julius Caesar die met zijn Romeinse troepen onze streek veroverde rond ’50 vóór Christus. Recente archeologische opgravingen en bodemonderzoek bevestigden Caesar’s geschriften in grote mate.
In elk geval was Zuid-West-Vlaanderen bij het begin van de tijdrekening één groot woud, zich uitstrekkend van de IJzer tot in Noord-Frankrijk en van de Kemmelberg tot Roeselare. Enkele malen werd de naam “Dickebusch” gevonden. In het dichte kreupelhout leefden reeën, herten, bruine beren, vossen, otters, bunzings, marters, wilde zwijnen en waterwild. De bevolking was uiterst schaars en woonde geconcentreerd op ‘woonheuvels’. Het ging om een volkstam, de Menapiërs, die veel vroeger van over de Rijn hierheen was gekomen. De mens voedde zich met bosvruchten en vlees van wilde dieren. Er werd wel al graan verbouwd. Daartoe werd een stuk bos afgebrand en de as diende als meststof. De vruchtbaarheid was echter gering en de wilde dieren verwoestten de akkers waarop het rijpende graan groeide. Daarom werd regelmatig verhuisd. De verlaten plaatsen overgroeiden met lage heesters en het werden eigenlijk kleine en middelgrote heidevlakten (zie Geluveld) in het bos.
Na de verovering van onze streek maakten de Romeinen van Cassel een administratief en militair centrum. Van hieruit werden rijkswegen (‘heirbanen’) aangelegd waarlangs de handelaars hun koopwaar naar of van de stapelplaatsen in de omgeving van de woonkernen vervoerden en militairen zich snel verplaatsten. Een dergelijke heirweg liep over Ieper, De Reutel, Beselare, Terhand, Moorsele naar Kortrijk en een andere van Wervik, Kruiseke, de Reutel, Broodseinde naar Brugge. Op de kruispunten en strategische plaatsen bouwden de Romeinen afspanningen en wachttorens van waaruit ze de streek onder controle hielden. Zo ontstonden de eerste communes of dorpen (of wijken) vooral in de 3e eeuw na Christus.
Prudent Rosselle, een eenvoudige, geliefde Zonnebeekse dorpsfiguur, tussen beide oorlogen een gewaardeerde voerman, bracht het bewijs aan dat er bewoning was te Zonnebeke in die 3e eeuw na Christus. In de zestiger jaren dolf hij al spittend in zijn ‘lochting’ in de Forreststraat 9 een heel oude munt op. Fier als een gieter liep Prudent Rosselle te pronken met zijn oude munt, hoewel hij geenszins de waarde vermoedde van zijn vondst. Gelukkig viel alles op zijn pootjes want bij een toevallige ontmoeting in de herberg “’t Jagershof” schonk of verkocht hij de munt aan Antoin Bogaert. Cafébazin Agnes Duthieuw en gemeenteraadslid Gaston Slosse traden op als getuigen bij de ‘transactie’. Antoin Bogaert was de zoon van de voormalige bakker Kamiel Bogaert uit de Ieperstraat. Hij was regent geschiedenis en woonde en werkte te Kortrijk. Hij was uiteraard fel ‘geïnteresseerd’ in het pronkstuk van Prudent.
De nieuwe eigenaar legde het muntstuk voor aan een expert-muntverzamelaar en hieruit bleek het om een Romeinse munt te gaan, een Gordianus III. De munt droeg de beeltenis van keizer Gordianus III die keizer was van het Romeinse Rijk van 238 tot 244 na Christus. De jonge keizer werd wegens interne jaloezie vermoord in 244 na Christus en opgevolgd door keizer Timesitheus, opdrachtgever voor de huurmoordenaars.
Antoin Bogaert, sinds vele jaren lid van De Zonnebeekse Heemvrienden, had zelf geen kinderen. Hij heeft gelukkig de munt ‘verzekerd’ door ze enkele jaren terug in consignatie te geven aan het documentatiecentrum van de heemkring. Een duidelijker bewijs van bewoning te Zonnebeke medio de 3e eeuw in onze tijdrekening is niet denkbaar.