Het Staatsbos van Zonnebeke, beter gekend als ‘den Doel’ of het ‘Polygonebos’ ligt halfweg tussen de dorpskernen van Zonnebeke en Geluveld en heeft een oppervlakte van 67,81 ha. Dit stukje bos is een klein overblijfsel van wat eens het grootste bos van Zuid-West-Vlaanderen was, namelijk het Dickebusch dat zich tot in de Middeleeuwen uitstrekte van de Kemmelberg tot Roeselare en van de IJzer tot Noord-Frankrijk. Alhoewel het bos groot, ondoordringbaar en onbewoond was, speelde het in de loop der tijden een belangrijke rol in de geschiedenis. Aanvankelijk was het bos het spergebied tussen vijandige stammen Galliërs (tussen Morinen en Menapiërs). Later werd het bos de grens tussen twee bisdommen. Het bos was altijd van bijzonder strategisch belang in oorlogstijd met als gevolg dat bewoners in de omtrek vaak slachtoffer werden van oorlogsgeweld.
Door de bevolkingsaangroei in de tweede helft van de 11e eeuw was door ontbossing het grote Dickebusch uiteen gevallen in drie stukken: het Dickebusch, het Vrybusch en het Vleterbusch.
Rond 1130 werd in het bos op de grens tussen Geluveld en Zonnebeke de vrouwenabdij ‘Nonnenbossche’ opgericht. Door de vele giften van Vlaamse graven en edelen werd de abdij eigenaar van grote delen van het bos en de lokale landerijen en dirigeerde de lokale economie.
De Calvinisten vernielden en verbrandden de kloostergebouwen in 1579 en stelden zo een einde aan de abdij. In 1794 veroverde Frankrijk ons land. De “nutteloze” kloosters werden afgeschaft en hun eigendommen werden door de staat aangeslagen. Zo werd het toenmalig ‘Bos van Zonnebeke’ (331 ha groot) staatseigendom.
Op bevel van Koning Willem I, tijdens de Hollandse periode van 1815 tot 1830, werd het uitgestrekte ‘Bos van Zonnebeke’ verkaveld in vijf grote loten en verkocht. Één lot, 69 ha groot en het minst vruchtbare, geraakte niet verkocht en bleef eigendom van de Staat. De grenzen ervan zijn tot op heden ongewijzigd gebleven.
De legeroversten van de Hollandse troepen die in Ieper gekazerneerd lagen konden het verkrijgen om in het bos een militair oefenterrein in te richten. Vanaf 1829 werd het stukje staatseigendom met de naam “Polygone” aangeduid.
Toen na de onafhankelijkheidsverklaring van 1830 het Belgisch leger werd opgericht, oefenden ook deze jonge rekruten in het Polygonebos. Het bos bleef aldus verboden gebied voor de gewone burger. Behalve op een paar militaire hoogdagen, waarbij de bevolking op het feestelijk vertoon werd toegelaten, mochten alleen rijkelui en dragers van een jachtvergunning er binnen. Na schietoefeningen regende het klachten van naburige boeren over de onveiligheid. Daarom werd een aarden heuvel opgeworpen in de noordoosthoek van het bos om als schietstand te dienen. Deze “butte”, of in de volksmond “den Doel” genoemd, was 90 m lang en 6 à 7 m hoog.
Op 10 december 1847 werd de Praktische Rijschool vanuit Brussel naar de kazerne te Ieper overgebracht. Het aantal deelnemers aan deze cursussen steeg voortdurend. De lessen liepen over twee jaar. Tijdens het eerste jaar werden jonge officieren, afkomstig van de militaire school opgeleid in dressuur, manege, voltige, hindernissen springen, hippologie, eskadronschool en schermen. Te paard werd uitsluitend het Franse zadel zonder stijgbeugels gebruikt. In het tweede jaar gebruikte men het Engelse zadel met stijgbeugel. De oefeningen concentreerden zich dan vooral op hoogspringen en rijden met volbloeden. De oefeningen werden deels in de kazerne, deels in het Polygoneveld gehouden.
Het exercitieveld Polygone was oorspronkelijk 3,16 ha groot: één brede zandige strook midden het bos die eindigde op de schietstand. Tussen 1845 en 1860 werd het bos herverdeeld in percelen die met gewone dennen werden beplant. Nieuwe dreven werden diagonaal aangelegd en ook de doelheuvel werd beplant. In 1874 werd de oppervlakte van het oefenveld uitgebreid tot 8,32 ha. Er werd een ovalen renbaan aangelegd van 450 m lang en 187 m breed. Zij werd volledig omheind met houten palen en dwarshouten. Zware houten poorten sloten de piste af van de Doeldreef die inmiddels een breedte kreeg van 25 m. Aan weerszijden van de dreef werden rododendrons geplant die nog meer kleur gaven aan zomerse feesten.