Zandvoorde is van oudsher een kleine parochiegemeenschap. Één enkele maal steeg haar aantal inwoners boven de 1.000 (net voor de Eerste Wereldoorlog). In 1102 duikt het allereerste document op dat handelt over een kerk te Zandvoorde, onder het patronaat van de abdij van Voormezele. Sinds mensenheugenis wordt in die Sint-Bartholomeuskerk onder grote toeloop Sint-Cornelius vereerd. Hij wordt aanroepen tegen de ‘convulsies’, de vallende ziekten en allerhande kwalen bij kinderen maar ook tegen besmettelijke ziekten bij dieren. Dit betekent dat de kerk, vooral tijdens de jaarlijkse noveen van 16 tot 24 september, heel veel gelovigen van buiten de parochie aantrekt. Vooral uit Noord-Frankrijk kwamen veel boeren ‘op bedevaart’. Tijdens de novene werden er dagelijks twee tot acht missen opgedragen.
Dit alles betekent dat de parochiebedrijvigheid veelal te uitgebreid was voor één priester maar anderzijds was er de geringe bevolking die het niet toeliet een tweede priester op de parochie te posteren, behalve een co-adjutor in geval van heerkracht, bijvoorbeeld bij langdurige ziekte van de pastoor. Zo kwam het dat tot 1782 de geschoeide paters Karmelieten uit Ieper alle zon- en feestdagen missen kwamen opdragen, alsook de biecht horen, de passie preken, en andere sermoenen prediken. Jarenlang werden de paters voor deze diensten betaald … tot 1782! In dat jaar weigerden de paters nog langer de dienst te verzekeren tenzij de ‘prochie’ aanzienlijk meer betaalde. Ook de pastoor van Zandvoorde, E. H. Philippe Becquart, eiste een verhoging van zijn jaarwedde.
Er werd hierover beraadslaagd en de baljuw, burgemeester en schepenen van Zandvoorde besloten op 11 juli 1782 om een kapelaan voor Zandvoorde te vragen. Ze vroegen aan het hoofdcollege (dit is de Kasselrij te Ieper) de toestemming om jaarlijks op kosten van Zandvoorde een som van 368 ponden parisis op de parochierekening te mogen voorzien voor het onderhoud van die onderpastoor. Deze tweede priester zou dan te Zandvoorde zelf resideren en in de plaats van de paters de missen vieren, preken en de biecht horen, dit “tot groter nut en gemak van de parochianen”. Men wees het hoofdcollege ook op de door de paters en de pastoor geëiste ‘loonsverhoging’. Op 9 september 1782 stemde het hoofdcollege per octrooi hiermee in. Zandvoorde kreeg dus vanaf 1782 een tweede priester en bedankte de paters voor bewezen diensten.
Zandvoorde viel in die tijd onder het bisdom Ieper. De bisschop van Ieper was dus bevoegd om die tweede pastoor voor Zandvoorde te benoemen. Zijn keuze viel op Sieur Blootacker die tot dan dienst deed in de kapel van Reubroucq (of Rubrouck), een klein dorpje in Frans-Vlaanderen gelegen tussen Cassel en Watten, nabij Bollezeele en Arnèke. In 1782 spraken de mensen te Rubroek (en in grote delen van Frans-Vlaanderen) nog overwegend Vlaams. Rubroek maakte ook deel uit van het bisdom Ieper. Het bisdom Ieper strekte zich toen immers uit over een deel van de Oostenrijkse Nederlanden en een deel van Frankrijk. Op 1 december 1782 vestigde Sieur Blootacker zich als onderpastoor te Zandvoorde.
De ‘prochie’ betaalde hem 30 ponden 13 schellingen 4 deniers voor de maand december 1782. In 1783 kreeg pastoor Blootacker dan zijn volle ‘jaarwedde’ van 368 pond. Op 23 juni 1784 verliet pastoor Blootacker Zandvoorde. Hij kreeg 175 pond 15 schellingen. In afwachting van een nieuwe tweede pastoor verzorgden de paters Recolletten uit Ieper (en niet meer de paters Karmelieten) nu de dienst en ze kregen hiervoor 114 pond 16 schellingen (periode 23 juni 1784 – 15 oktober 1784). Op 15 oktober 1784 werd Sieur Bouquaert de nieuwe onderpastoor van Zandvoorde. E. H. Bouquaert ontving 77 pond 9 schellingen. De totale som voor het jaar 1784 kwam zo uit op de voorziene 368 ponden.
Dat de paters Recolletten de periode tussen beide onderpastoors opvulden, wijst mogelijk op een serieuze breuk of fikse ruzie tussen de parochie en de paters Karmelieten in 1782! Het is niet duidelijk of de door de Karmelieten gevraagde verhoging van het jaargeld de enige reden van de breuk was. Mogelijks waren er al langer problemen en was de gevraagde verhoging de druppel die de emmer deed overlopen. Het is ook niet meteen duidelijk of de vervanging van de paters Karmelieten door de paters Recolletten in 1784 te maken kan hebben met de politiek van keizer Jozef II en zijn edict van 17 maart 1783 waarbij ‘nutteloze’ kloosterordes werden afgeschaft. De keizer vond dat kloosters ‘nuttig’ dienden te zijn voor de maatschappij. Ordes die zich bezig hielden met onderwijs of ziekenzorg konden blijven. Voor exclusief contemplatieve ordes, zoals de Karmelieten, braken donkere tijden aan.
Vanaf 1802 stelde het probleem van de onderpastoor zich niet meer. Als gevolg van de Franse Revolutie en na de Beloken Tijd was er voortaan nog slechts één dorpsherder te Zandvoorde in de persoon van pastoor Dennis Brugghe.