Het midden van de 19e eeuw werd gekenmerkt door een aantal zeer slechte jaren voor onze landbouwers en bijgevolg de hele bevolking. De winter van 1844-1845 was erg streng geweest en veel wintergranen waren kapot gevroren. Op de mislukte velden werden in de lente aardappelen geplant zodat de aanplanting dat jaar uitzonderlijk groot was. De aardappelen werden rond half juli getroffen door de “pythothora infestans”, de plaag in de volksmond. De ziekte begon in het Ieperse en zette zich voort naar het Kortrijkse en tenslotte gans België. De knollen rotten in de grond en de aardappeloogst van 1845 was onbeduidend zodat tot 20 fr. per zak moest worden betaald door de gewone man.
In mei 1846 sloeg de natuur opnieuw onbarmhartig toe. Op het einde van de maand sneeuwde en vroor het als in de winter. Het koolzaad, het vlas en de korengewassen bevroren. De daaropvolgende junimaand was een kille regenmaand. Begin juli sloeg het weer van de ene op de andere dag om in een zwoele broeierige hitte. Opnieuw sloeg de aardappelplaag toe. De stank van verrottend aardappelloof woei over de landelijke wegen. De koolzaad-, rogge-, tarwe-, en aardappeloogst mislukten. De rampspoed in de landbouw, waar tegenover de landbouwers en de openbare besturen meestal machteloos stonden – zelfs bedevaarten naar Sint-Antonius haalden niets uit – bleef jaren nazinderen en er heerste zelfs hongersnood in ons land. De schrale vlasoogst bespoedigde daarenboven de al tanende winterse thuisarbeid (zwingelen en spinnen) in veel arbeidersgezinnen.
Op 7 augustus 1850 kreeg onze streek af te rekenen met hevige stortregens. Alle ‘gestuikte’ vlas- en graangewassen op de velden werden meegesleurd en waardeloos gemaakt. Op 28 augustus 1853 werden Passendale en Moorslede geteisterd door een hevige hagelbui. Talrijke vogels lagen dood onder de bomen maar ook de vele hectaren tabak, de haver en de bonen werden volledig vernield.
Toch waren onze boeren moedige mensen en vooral doorzetters die elk jaar met verbetenheid ijverden voor de schoonste vruchten. Elk jaar waren er per arrondissement prijskampen voor de mooiste gewassen op de velden. In 1848 werd de uitslag van de prijskamp in ons arrondissement plechtig bekend gemaakt op 10 september ter gelegenheid van de opening van “De tentoonstelling der landbouwvoortbrengselen” te Ieper. In de uitslag, die wij per toeval terugvonden, noteerden wij de namen van heel wat van onze landbouwers bij de diverse categorieën teelten:
- Tabak: Charles-Louis Vuylsteke, Beselare: eervolle vermelding.
- Niet-geroot vlas: François Van Neste, Beselare: 1e prijs, Pierre Dochy, Passendale: 2e prijs, Pierre Vansuyt, Zonnebeke: eervolle vermelding.
- Geroot vlas: Jean Herman en François Van Neste, beide Beselare: eervolle vermelding.
- Cichorei: Antoine Van Haverbeke, Passendale: eervolle vermelding.
- Cameline = dodderzaad om lampolie te maken: Joseph Vandeputte, Beselare: 2e prijs.
- Aardappelen: Leonard Delva, Geluveld: 1e prijs, Victor Descamps, Beselare: 1e prijs.
- Tarwe: Pierre Nuytten, Beselare: 1e prijs.
- Rogge: Amand Broucksou, Passendale: 1e prijs, Pierre Vansuyt, Zonnebeke: 2e prijs.
- Haver: Yvo Vandecandelaere, Passendale: 2e prijs, Charles-Louis Vuylsteke, Beselare: eervolle vermelding.
- Boekweit: Victor Descamps, Beselare: 1e prijs.
- Voederbieten: Pierre De Grave, Passendale: 2e prijs August Vermeulen, Beselare: eervolle vermelding (hij was de vader van Edward Vermeulen of Warden Oom).
- Wortelen: Ivo Delefortrie, Beselare: 2e prijs.
- Rapen: August Vermeulen, Beselare: 2e prijs.
Er was een aparte wedstrijd voor landbouwgewassen, gekweekt op gronden die pas sinds drie jaar waren ontgonnen. Ook hier treffen we landbouwers aan van onze dorpen bij de prijswinnaars:
- Rogge: Louis Comyn, Passendale: 1e prijs.
- Haver: Melchior Christiaen, Passendale: 2e prijs.
- Ivo Delefortrie, Beselare: eervolle vermelding.
- Vlas: Jean Soete, Beselare: 2e prijs.
- Aardappelen: Fréderic Vande Weghe, Passendale: 1e prijs.
- Ferdinand Bayart, Beselare: 2e prijs.
- Joseph Six, Geluveld: 2e prijs.
De hier bekroonde landbouwers doen wel de wenkbrauwen fronsen. Inderdaad, Louis Comyn was dokter te Passendale, Melchior Christiaen was er notaris en Ferdinand Bayart was notaris en burgemeester te Beselare, dus alles behalve landbouwers. Blijkbaar was het zo dat in die tijd de notabelen, die eigendommen hadden die geen landbouwgrond was (bos, heideveld…), die zelf lieten ontginnen en eerst zelf enkele jaren beboerden vooraleer ze die aan landbouwers gingen verpachten. Blijkbaar was verpachting van landbouwgrond rendabeler geworden dan bosbouw.
Op 19 december 1848 werd op de landbouwtentoonstelling te Brussel de zilveren medaille toegekend aan de volgende landbouwers van Beselare: Pieter-Francis Dumortier en Joannes Vande Pitte.
De landbouwgewassen op onze akkers van medio de 19e eeuw kunnen we indelen in een vijftal rubrieken:
- De granen: tarwe, rogge (voor menselijke consumptie: brood en graanstokerijen) en haver, spelt, gerst en boekweit (voor dierlijke consumptie).
- De voedergewassen voor de dieren: rapen, klaver, beestenpatatten, bieten, erwten, paardenbonen, wortelen, koolraap.
- Aardappelen voor menselijke consumptie.
- Nijverheidsgewassen: cichorei, tabak en vlas. Het vlas was voor iedere fiere Vlaamse boer wat de wijngaard was voor de Franse boer: het pronkstuk van de hoeve.
- Oliehoudende planten: koolzaad, dodderzaad (cameline), rapen.